woensdag 28 augustus 2019

Daarheen en weer terug

Een minifietsvakantie zonder slaap tussen Parijs en Brest
Strava: https://www.strava.com/activities/2639928784


Eindelijk. Eindelijk fietsen, eindelijk op weg, klaar met al dat wachten in een onoverzichtelijk park tussen die duizenden andere wachtende fietsers. Eindelijk was Parijs-Brest-Parijs ook voor mij begonnen. 



Stempelen in een partytent, nog een paar bochten door het kasteelpark van Rambouillet, onder de startboog door en dan het park uit, de openbare weg op, in een lange rij richting Brest. Het begon tot me door te dringen dat ik het nu werkelijk aan het doen was, Paris-Brest-Paris, waar ik al jaren naar had toegeleefd en toegewerkt. Misschien wel sinds 1999, toen ik tijdens de voorbereiding van een fietsreis naar Rome er voor het eerst over las op internet. In de jaren daartussen was het idee wat weggezakt, misschien dat ik het ooit nog zou doen als ik 40+ was, maar in 2016 was het plan weer helemaal teruggekomen. Ik was 41, had net 50 kg lichaamsgewicht afgeworpen en merkte dat mijn lichaam helemaal niet zo oud was als ik de afgelopen tien jaar had gedacht. Het kon nog heel veel. Misschien wel PBP…
            Rustig reed ik mee met de massa, de eerste kilometers door de bossen rond Rambouillet, voormalig jachtterrein der Lodewijken. Gezapig in de L-groep, een groep die zoals de letter aangeeft ergens in het midden was gestart, om kwart voor zeven op zondagavond. Maar het begon te kriebelen. Dit ging me te langzaam. Tegelijkertijd was het natuurlijk een valkuil, nu te snel gaan en later betalen. Maar ik kon me niet inhouden en begon groepjes rijders in te halen. Eerst was dat makkelijk, maar later werden de gaten groter en op een gegeven moment reed ik tegen de veertig om aansluiting te vinden bij een grotere groep vooraan.
            Eenmaal daar bleek het rijden in een groep erg onrustig te gaan, zeker toen de eerste heuvels zich aandienden. Eigenlijk ging ik sneller in mijn eentje, en na enkele hellingen fietste ik heuvelop de hele groep voorbij. Dit was natuurlijk hubris van de eerste orde, zeker met mijn 105 kg, en hier zou ik zeker verderop in de tocht voor gaan betalen. Maar voorlopig reed ik alleen, en dat vond ik wel zo rustig, en tot mijn grote plezier begon ik steeds meer rijders van voorgaande groepen te passeren. K-rijders waren al lang in zicht, maar nu passeerde ik ook I-rijders, J-rijders, ja zelfs H-rijders en een enkele G. En het duurde niet lang voor ik de eerste ligfiets passeerde, uit de F-groep van specialiteiten.
            Alleen bleef ik niet lang, omdat mijn lichaam van twee meter lang nogal snel mensen achter me in het wiel zuigt. Eerst ontstond er een groepje met een Canadees en een Belg, wat prima werkte in de opstekende wind, en waarbij het op kop rijden keurig werd afgewisseld. Maar naarmate er meer mensen achteraan kwamen begon het roulatiesysteem verstoord te raken door profiteurs die alleen maar achteraan wilden blijven hangen, en op een gegeven moment had ik er genoeg van en ben ik weggefietst uit de groep. Ik voelde me nog steeds heel sterk, mede door de grote hoeveelheid eten die ik de afgelopen anderhalve dag tot me had genomen. Het bleek vergeefs, opnieuw klampten mensen aan en zo bleef het onrustig.
            Ondertussen was het donker geworden en begonnen de meer serieuze heuvels van de Perche. Uiteindelijk fietste ik alleen, en zo kwam ik na vier uur en tien minuten bij de eerste stopplaats op 120 km., die geen controle was, Mortagne-au-Perche. Of was het toch een controle? Ergens in mijn achterhoofd bleef een stemmetje zeuren of ik niet per ongelijk een stempeltje had gemist… In Mortagne was het al enorm druk, met alle groepen die voor ons vertrokken waren, al zag maar een enkele fiets uit de M-groep. Ik kocht een stokbroodje ham en een cola bij een soort snackkraam die voor de school was opgesteld. Meer eten durfde ik niet, wetend dat mijn maag en slokdarm nogal vervelend kunnen gaan doen in zulke gevallen. Ik maakte daarna de fout om ergens op een stoeprand te gaan zitten om het op te eten, terwijl ik er later achter kwam dat er binnen, in het restaurantgedeelte, meer dan genoeg stoelen waren. Gemiste kans.
            Verder ging het, de nacht in. Eerst in mijn eentje. Ik ontmoette een Nederlander, we fietsten samen verder. We wisselden namen uit. Carlo heette hij. Toen pas begon het langzaam tot mij door te dringen dat dit dezelfde Carlo was die mij een jaar eerder bij het brevet Boekelo-Sauerland ’s nachts van een gewisse instorting had gered met enkele gelletjes en de nodige motivatie! En nu was hij er weer, op hetzelfde moment. Precies wat ik nodig had wat uiteindelijk is fietsen in de nacht toch prettiger wanneer je niet in je eentje bent. Al is het maar om iemand te hebben die je bijlicht wanneer je een band moet verwisselen.
            Het was natuurlijk geen toeval dat we elkaar weer troffen, ergens moeten we vergelijkbare tempo’s hebben gehad. Carlo had wat eetproblemen gehad in het begin, waardoor hij vanuit de J-startgroep minder voortgang had kunnen maken dan ik, maar nu reed hij weer sterk. We waren het erover eens dat we de afstand tot Villaines-la-Juhel in tweeën gingen hakken halverwege, we stopten na 45 km op een dorpspleintje waar helaas alleen maar een stenen rand was om op te zitten. Naast ons zat een Braziliaan die nu al volkomen uitgeput leek.


            Villaines-la-Juhel was de eerste serieuze controle op ruim 200 km. Nog onwennig reden we door het chip-controlepunt, thuis verheugden zich de dot-watchers, wij hingen de fietsen op en gingen een stempel halen. En toen wilden we wat eten. Tot nu toe had ik nog niets gemerkt van de gevreesde rijen voor stempelpunten en kantines, dus waarom niet hier wat eten? Door een uitgelaten elfjarige, die het duidelijk maar wat spannend vond om in het holst van de nacht een belangrijke taak uit te voeren, werden we naar het restaurant gebracht, gevestigd in een gymzaal. Het eten, pasta Bolognese met twee cola’s, was heerlijk, maar de gymzaal werd duidelijk niet verwarmd terwijl buiten de temperatuur onder de vijf graden zakte. Ik raakte tijdens het eten steeds verder onderkoeld en wilde dus graag verder.


            Op de fiets duurde het eeuwen voor ik eindelijk was opgewarmd; bovendien begon toch de pasta (of waren het de cola’s?) op te spelen, en ik voelde me helemaal niet meer lekker, met de hele tijd het gevoel alsof ik moest hikken en boeren. Het ging ook veel minder snel, maar Carlo bleef gelukkig meerijden.
            Ook deze etappe besloten we op te delen en in een dal bij een schilderachtig dorpje (Ambrières-les-Vallées) stopten we in het eerste morgenlicht. 


We gingen zitten op een verlaten terras, maar al snel bleek de café-eigenaar in te spelen op al de randonneurs en ging de zaak open. Carlo nam een koffie, ik drink nooit koffie dus hield het bij sinaasappelsap. Mijn maag kwam langzaam tot rust.
            In de ochtendzon reden we over een gloednieuwe rondweg Fougères binnen. Fougères ligt op ongeveer de helft van Brest, dus een kwart van het totaal. Maar daar probeer je niet aan te denken; je denkt eraan dat het tot het volgende controlepunt Tinténiac ‘slechts’ 54 km is. In Fougères kwamen we bij het stempelpunt nog een andere Nederlander, Ernst, tegen. Je zit dan al zo’n end in de rit dat de mensen die je op dit punt tegenkomt, die blijf je tegenkomen, want die gaan gewoon even snel als jij. Dat zou bij Ernst ook het geval blijken.



            Ik kocht vier gellen bij de sportvoedingsproducent die ook sponsor was van PBP, en die daarom extra hoge prijzen dacht te kunnen hanteren. Gellen waren op dit moment beter voor mijn verontruste maag, dacht ik. Maar om toch nog iets van echt voedsel te eten nam ik er ook een croissant bij, dat zou weinig kwaad kunnen, meende ik. Een ander probleem was dat ik de oplaadkabel van mijn telefoon was vergeten. Annemieke, mijn vrouw, zou hem wel mee kunnen nemen naar Loudéac, maar dan zou de telefoon al leeg zijn. Ik moest dus iets regelen in Fougères.
            Ik nam afscheid van Carlo om in alle rust een kabeltje te kunnen gaan kopen. Fougères uitrijdend natuurlijk nog een foto genomen van het imposante fort dat in de middeleeuwen Bretagne beschermde.



Daarna gestopt bij een hypermarché aan de rand van de stad. Daar was ik even helemaal weg uit de wereld van PBP, terug in de gewone mensenwereld. En ik mocht nog terug ook, want in eerste instantie had ik natuurlijk het verkeerde kabeltje gekocht… Alles bij elkaar liep het tegen elven voor ik Fougères echt achter me liet, en niet lang daarna raakte ik ook nog twee km van de route af. Het schoot niet echt op dus.
            Ik probeerde vaart te maken om de tijd goed te maken maar dit had weer het bekende zwaan-kleef-aan-effect. Steeds meer rijders kleefden achter mijn hoge rug. En ik zat juist op een moment dat ik graag in mijn eentje wilde fietsen. Los proberen te rijden, daarna begon het aankleven opnieuw… Uiteindelijk maar even gaan zitten in een parkje om rustig iets te eten. In de middag bereikte ik Tinténiac, waar het gezellig druk was. Ik durfde nog steeds niet uitgebreid te gaan eten, maar hield het bij een stokbrood met ham. Even slapen op een leeg bankje achter het podium, dat op het schoolplein was opgesteld, maar dat duurde bijzonder kort want ik werd ineens opgeschrikt door een doedelzakspeler op hoog volume. Welkom in Bretagne.


            Het stuk tot Loudéac was een stuk dat ik er een beetje uit moest wurgen. Echt lekker ging het niet, waarschijnlijk had ik ook te weinig gegeten. Bovendien liet nu de tegenwind zich het sterkste voelen. Ik moest echt worstelen om met een redelijke snelheid vooruit te komen en ik merkte dat mijn humeur en motivatie ook weg aan het zakken waren. Het was verder wel mooi weer, zonnig en warm, alleen die wind.... Ik zag steeds meer fietsers langs de kant van de weg liggen en besloot dat dat niet zo'n gek idee was. Ik deed een dutje van twintig minuten in een korenveld. Het ging daarna niet heel veel sneller maar ik merkte wel dat mijn humeur stukken beter was. Nu verder naar Loudéac waar mijn vrouw op mij zou wachten. Nog even gestopt bij servicepunt Quédillac, om uiteindelijk rond half zeven in Loudéac aan te komen. De plaatselijke bevolking vormde hier een soort erehaag, maar ik was vooral geïnteresseerd in het vinden van Annemieke. Die had mij natuurlijk al lang gezien, en samen gingen we langs het stempelpunt. Daarna liep ik even mee naar de auto, ik weet eigenlijk niet meer waarom. Om even rustig te zitten? Het kostte in ieder geval wel behoorlijk wat tijd. Ik was behoorlijk opgebrand op dit moment.
            In Loudéac was er slaapgelegenheid op de camping geregeld voor de Nederlanders. Van tevoren had het mij wat vroeg geleken om al te gaan slapen, maar nu op het moment zelf leek het mij een goed idee. Maar ik besloot dat er eerst eten in moest, zodat mijn maag in alle rust zou kunnen gaan verteren. Dus terug naar het stempelpunt, waar we voor het eerst in de rij stonden, voor wat uiteindelijk rijst met een oneetbaar stuk kipfilet bleek te zijn, met een beetje rauwkost die ik ook niet weg kon krijgen. Maar de koolhydraten waren binnen.
            Ik nam afscheid van Annemieke en zocht de weg naar de camping. Het bleek alleen maar bergaf te gaan, heerlijk. Op de camping was alles perfect geregeld: mijn tas stond klaar, ik kon nog wat eten, douchen, tanden poetsen, schone kleren aan en dan slapen op een heerlijk zacht luchtbed. Ik had gevraagd om me na anderhalf uur wakker te maken, maar er was iets mis gegaan in de communicatie, zodat ik uiteindelijk zelf wakker werd van de invallende nachtkou. Ook goed. Ik stopte al mijn spullen in de dropbag, nam afscheid en ging weer op weg.
            Ik voelde me als herboren. Maagproblemen waren weg, ik voelde me fris en sterk en besefte dat ik de komende etappes weer aankon. Ik vond snel aansluiting bij drie Duitsers, Stephan, Heiner en Christian, ook lid van de Nederlandse randonneursvereniging, die ook op de camping hadden geslapen, en met zijn vieren fietsten we verder de nacht in. De Duitsers hielden er goed vaart in. We stopten even in een klein dorpje (Saint-Martin-des-Prés) waar de dorpelingen een grote braderie aan het opbouwen waren, en raakten nog even aan de praat met een Engelsman, vrijwilliger en ancien. Hier sloot nog een Duitser zich bij ons aan, Michael, die ik nog kende van de 600 km Venray-Groningen. We reden vlot door naar Saint-Nicolas-du-Pélem, onderweg vele mederijders inhalend.
            Saint-Nicolas-du-Pélem was de ‘contrôle surprise’. Quelle surprise! Eigenlijk dus niet anders dan een gewone controle, omdat er ook een restaurant en slaapgelegenheid was. 


We namen wat te eten, maar nu deed zich een probleem voor: Michael en ik hadden iets warms besteld, de andere drie niet, waardoor zij eerder klaar waren dan wij. Onze wegen gingen uiteen, ik fietste verder met Michael.
            Nu het hoofdstuk ‘maag en slokdarm’ voorbij leek diende zich een nieuw hoofdstuk aan. De knie. De linkerknie, om precies te zijn. Ik had al eerder iets gevoeld, en ik denk dat de oorzaak was dat het zadel van mijn fiets te laag stond. Dat was gebeurd doordat ik in Rambouillet de fiets niet goed uit de auto had kunnen krijgen, waardoor ik het zadel had moeten laten zakken zonder de pen te kunnen markeren. Een stommiteit die me nu misschien PBP zou gaan kosten!
            Ik had het zadel al wat hoger gezet, en dat hielp eerst iets, maar voorbij Carhaix (daar zijn Michael en ik wel gestopt, maar anders dan dat het een zombierestaurant leek 


valt er weinig over te zeggen) begon de helling richting Roc’h Trévezel en daar voelde ik de knie steeds meer. Op het punt waar de weg vanuit Huelgoat uitkomt op de hoofdweg kon ik niet verder en moest ik wel stoppen. Michael had het niet in de gaten en ging verder. Met veel moeite kwam ik boven aan op de Roc’h. Daar vanwege de kou ook maar mijn regenjack aangetrokken en mijn handschoenen met lange vingers. Aargggh! Ik blijk de handschoenen van Annemieke in plaats van mijn eigen handschoenen ingepakt te hebben! Deze hebben niet veel nut omdat ze de bloedsomloop afknellen….
            In de afdaling stop ik even en kom ik tegen… Carlo! Samen fietsen we verder naar beneden, door Sizun, verder richting Brest, terwijl het langzaam licht wordt. Onderweg vegen we ook Michael weer op en met zijn drieën fietsen we naar de beroemde brug. Bij iedere bocht denken we dat we de Pont d’Iroise nu wel moeten kunnen zien, op een gegeven moment ziet Carlo twee hoogspanningsmasten aan voor de pijlers van de brug, maar het blijft maar voortduren…. Uiteindelijk is het geijkte fotomoment daar, en fotograferen we elkaar uitgebreid in de net opgaande zon. Uitgekiend moment om aan te komen op het beroemdste fotoplekje van de hele tocht!




            Brest is een blanco gebied in mijn herinnering. Het duurde erg lang om bij de controle te komen, het eten was er erg onbijzonder, Carlo wilde er langer blijven, dus reed ik uiteindelijk met Michael verder. Buiten Brest bleek het landschap daarentegen erg fraai. Ook stadjes als Landerneau en Sizun waren erg pittoresk. In Sizun was het tijd voor een langverwacht stuk flan als ontbijt.



            De knie hield zich voorlopig redelijk, ik kwam beter de Roc’h Trévezel op dan op de heenweg, maar snel ging het niet. Ook bij het afdalen liep Michael steeds op mij uit. Het was te doen maar de vaart zat er niet in.


            In Carhaix-Plouguer wachtte Annemieke mij weer op. Ik nam afscheid van Michael, omdat ik even rustig wat wilde eten samen met Annemieke. Uiteindelijk werd dat om de tijdschade te beperken niet meer dan een salade uit blik in de auto. Maar ergens was ik wel blij om even alleen te kunnen fietsen om de knie niet te veel te belasten.
            De etappe Carhaix - Saint-Nicolas-du-Pélem vormde het dieptepunt van PBP tot dan toe. Ik ging steeds langzamer. Ik kon mijn linkerknie nauwelijks nog belasten zonder dat het pijn deed. Erger nog: doordat ik niet meer op de pedalen kon gaan staan, kreeg ik voor het eerst ook last van mijn zitvlak. Zo versterkten de problemen elkaar. Net voor Saint-Nicolas werd ik ingehaald door een groepje met daarbij Henri, die ik ook van eerder brevet kende, en we kletsten even. Hij had ook knieproblemen, bekende hij. Maar het was minder geworden, gelukkig. Henri was gestart in de 84-uursgroep op maandagochtend en had dus veel sneller gefietst dan ik. Na die korte babbel trapte hij staand op de pedalen bij mij weg. Dit gaf mij te denken.
            In Saint-Nicolas (opnieuw ‘controle surprise’) kwam ik erachter dat ik drie uur had gedaan over 45 km. Mijn knieproblemen zorgden voor zadelpijn waardoor ik steeds langzamer zou gaan. Ik kon simpelweg uitrekenen dat ik niet op tijd terug zou zijn, al zat ik nu nog keurig op schema. Er was een andere mogelijkheid, preekte ik tot mijzelf: ophouden met mezelf aan te stellen, de pijn in mijn knie negeren en alles in een hogere versnelling zetten. En uit het zadel komen. En zo min mogelijk tijd kwijt raken in Loudéac, anders dan op de heenweg. Ik probeerde eerst voorzichtig de knie te belasten, daarna bruusker, dan voluit uit het zadel en gas geven. Het deed pijn maar het ging wel. En daarna deed het minder pijn. En daarna ging het eigenlijk best lekker. Het plan werkte. Maar mijn lichaam gaf zich nog niet gewonnen en stelde er weer een ander pijn voor in de plaats: hot foot. Pijnlijk, irritant, maar beheersbaar door af en toe heel kort te stoppen. Ik ging ervoor.
            Ik had besloten niet te eten bij de controle in Loudéac maar van tevoren snel iets te kopen in een supermarkt. Gelukkig lag er een direct aan de route, nog net open. Ik kocht een couscoussalade, yoghurt en Oasis. Bij de kassa stond ik nog achter een Deense randonnneur met wie ik nog even kort praatte. Dan snel door naar de controle, stempelen, door naar de camping, eten, douchen, niet tandenpoetsen want ik kon mijn tandenborstel niet vinden, schone kleren aan en de tent in, naar bed. Rond acht uur, dezelfde tijd als een etmaal geleden. En ook nu werd ik uit mezelf weer wakker door de nachtelijke kou, na anderhalf uur diepe en verkwikkende slaap... Snel alles ingepakt, jack aan, afscheid nemen en weer verder. Dit keer in mijn eentje. En het wonder herhaalde zich: ook nu voelde ik me als herboren en weer bijna even sterk als bij de start. Dat is het wonderlijke van het fietsen van zeer lange afstanden: het wordt steeds slechter, maar daarna ook weer beter, nog tijdens de rit.
            Ik begon de nacht alleen, maar al snel had ik weer iemand in mijn wiel. Maar deze rijder vroeg beleefd of hij achter mij mocht blijven hangen en bood ook aan om op kop te rijden. Het was nacht, met zijn tweeën is dan toch fijner dan alleen, dus oké, prima. Het was een Canadees, Max, en we bleken aan elkaar gewaagd. Om en om op kop reden we voor mijn gevoel in vliegende vaart door de nacht. We haalden ook steeds meer mensen in, dus er moet wel iets waar geweest zijn van de snelheid. En dan heb ik het nog niet eens over alle zombies in reddingsdekens die in de bijna-vrieskou langs de weg lagen. Het ging echt lekker, ik kreeg echt weer plezier in PBP, en mijn kniepijn leek geheel verdwenen. Dat is de kracht van de pijnstillers die je lichaam zelf aanmaakt, vermoed ik.
            Bij de stops in Quédillac en Tinténiac aten we wat en kletsten we wat. Zo trokken we elkaar door de nacht. Bij nadering van Fougères werd het langzaam licht (net zoals twee dagen eerder trouwens, ik heb alle etappes van PBP een keer in het licht en een keer in het donker gereden, dan paste precies over elkaar). Max’ tempo begon in te zakken, terwijl ik me nog steeds sterk voelde. We besloten uiteen te gaan bij de controle. Ik besloot nog wat te eten, ik had heel erg behoefte aan iets hartigs na een nacht vol M&M’s en gellen. Wat zou mijn maag verdragen? Misschien een bord puree met saus. Puree uit een pakje en saus met een overmaat aan mononatriumglutamaat en zout, ik eet het eigenlijk nooit, maar het was op dat moment een godenmaal, zo zacht, zo heerlijk, zo hartig je keel inglijdend… iets lekkerders zal ik in tijden niet eten. Na het eten heb ik nog een half uur geknikkebold voor ik weer vertrok.
            Het landschap werd heuvelachtiger dan afgelopen nacht, maar mijn knie hield zich goed en ik haalde nog steeds rijders in. Een van hen reed op een paarse randonneursfiets, die ik meteen herkende als de fiets van Peter. Peter, die vertrokken was in de G-groep maar van tevoren al gegrapt had dat ik hem wel een keer zou inhalen. Ik had hem al vluchtig gezien op de camping in Loudéac toen ik net aankwam en hij net vertrok, maar nu zou ik hem echt inhalen. Of nog beter, we zouden samen verder fietsen. Peter had behoorlijke problemen met zijn zitvlak, wat ik herkende, en ik stelde voor hetzelfde te doen wat ik had gedaan: sneller fietsen. We kwamen uit op een snelheid die tussen die van ons beiden in lag en konden verder.
            Het was volop dag en de Fransen in de dorpen waren nog steeds enthousiast. Met name in Villaines-la-Juhel, dat het voordeel heeft dat de controlepost als enige midden in het dorp ligt, tussen kerk en Mairie. Een waar volksfeest was losgebarsten compleet met livemuziek en spreekstalmeester die alle fietsers van commentaar voorzag. Voor ons was het even stempelen, een broodje en weer verder. 




In Mortagne bleven we wat langer om een avondmaaltijd te nuttigen. Hier zag ik Ernst ook weer. Ik nam nogmaals puree, omdat die me zo goed was bevallen in Fougères, nu met een champignon-kalkoen-roomsaus. Ook dit viel erg goed.





            Dan de avond in. De laatste avond. Langzaam begonnen we uit te rekenen hoe laat we aan zouden komen om ook het thuisfront op tijd bij de finish te laten zijn. Ik had mijn zinnen gezet op finishen vóór 2.45 uur, omdat ik dan onder de tachtig uur zou blijven en een ‘virtuele vedette’ zou zijn. Het zou moeten kunnen.
            Rond acht uur stopten overal alle fietsers langs de weg om de nachtkleding aan te trekken. Gek genoeg was dit voor mij de eerste keer dat ik dit meemaakte, omdat ik de twee eerdere nachtinvallen op de camping had doorgebracht. Dus beenstukken aan, jack aan, fluovest aan, en weer verder. Peter en ik probeerden door zoveel mogelijk te kletsen onze aandacht af te leiden van de PHPD die nu steeds harder toesloeg (pijntje hier, pijntje daar). Met name mijn handen konden steeds minder goed een plek op het stuur vinden. Mijn rechterpink en -ringvinger waren al doof sinds Fougères en zullen dat wel blijven tot kerstmis.
            Het aardige is dat Peter en ik elkaar al een tijdje kennen, sterker nog, we leerden elkaar kennen op het brevet ‘Rondje Startpunten’ in het najaar van 2016, dat voor ons allebei het allereerste brevet was waar we aan meededen. Een beetje atypisch, om te beginnen met een 400-km-brevet, maar mede door samen de nacht uit te fietsen en elkaar te helpen met de nog matige uitrusting (mijn lamp was brak, terwijl Peters GPS-apparaat het niet meer deed, zodat we elkaar goed aanvulden) reden we het brevet uit en maakten we zo onze intrede in de randonneurswereld, beiden met het doel om drie jaar later PBP te rijden. En daar reden we dan, drie jaar later toevallig weer samen…
            Verder richting Dreux werd het landschap steeds vlakker en saaier. Op een gegeven moment verschenen er cijfers op het wegdek die kennelijk overeenkwamen met het aantal kilometers tot Dreux, zodat we konden aftellen. Ik werd er niet blij van, want daardoor leek het nog langer te duren. Bij Dreux misten we nog een afslag, en via allerlei sluipweggetjes bereikten we de sporthal waar we moesten zijn. Binnen was het eigenlijk best gezellig, we kwamen Ernst weer tegen, en omdat Dreux de enige stop is zonder schoolkantine bleek het voedselaanbod veruit het beste te zijn. Wel jammer dat we niet veel meer nodig hadden.
            De laatste etappe was kort, maar 44 km. Maar die duren natuurlijk lang. Bovendien was er op het laatste moment een routewijziging geweest, zodat ik mijn Garmin niet meer voor de route kon gebruiken en ik extra op de bordjes moest letten. Peter had gelukkig wel de laatste routevariant op zijn Garmin.
            Peters moraal leek wat in te zakken, mijn reactie was om vooral heel veel te gaan kletsen, mede door het slaapgebrek dat zich steeds meer deed voelen en op mijn geest een vergelijkbaar effect had als een avond lang bier drinken. Maar door al het kletsen dacht ik gelukkig minder aan alle pijntjes in handen, voeten en zitvlak. Wel begon er nu een nieuw fenomeen, waarover ik wel had gelezen maar dat ik zelf nog nooit had meegemaakt: de hallucinaties. Het begon ermee dat ik steeds vaker de open lucht boven ons tussen twee rijen bomen of huizen begon aan te zien voor een betonnen overspanning, van een viaduct of zo. Mijn hersenen maakten een omkering van de massieve en niet-massieve ruimtes om me heen. In het begin had ik dit niet door en vroeg ik me af waarom we zolang onder het kennelijke viaduct van de rondweg rond Dreux bleven rijden (dat er dus niet was). Later begonnen ook de vormen op het asfalt steeds vaker menselijke en dierlijke vormen aan te nemen. Dit had zijn hoogtepunt toen ik na de finish met Annemieke over een pad met slecht asfalt door het park in Rambouillet liep, waarbij zich voor mij een compleet stripboek ontvouwde. Bijzonder interessant, maar ik loop vooruit op de zaken. Was dit in een eerder stadium gebeurd, dan was ik natuurlijk gestopt, maar nu was doorrijden de beste optie.
            Af en toe vroeg Peter of ik wilde weten hoe ver het nog was, maar ik hield het af, bang dat het dan nog langer zou duren. Tot op een gegeven moment de route vanuit Dreux weer uitkwam op de route van de heenweg, en ik dingen begon te herkennen. Toen we op een gegeven moment langs een hele lange muur fietsten, wist ik dat we bij het park van Rambouillet waren. Niet lang daarna was er een bocht, een stukje kinderhoofdjes (fijn!) en daar lag Rambouillet. En toen raakten we de route kwijt en moesten we zelfs nog de weg vragen… Die bleek niet moeilijk te vinden, dan rechtsaf het park in, langs alle campers, naar de finishboog. Daar raakte iedereen in paniek toen ik recht affietste op de dranghekken met toeschouwers, maar ik had alles onder controle: ik wilde slechts direct mijn vrouw kussen. De organisatie dacht dat ik onwel was geworden. Nog het verplichte ererondje met tijdsregistratie over het binnenplein van de schaapherdersopleiding, dan stempelen en een medaille. Binnen om tien voor twee 's nachts, dus 79 uur gereden.
            Peter en ik namen afscheid, constateerden dat de cirkel sinds najaar 2016 rond was en ik ging met Annemieke de laatste maaltijd halen. In de auto terug naar de camping ben ik in de diepste slaap geraakt die ik sinds mijn babytijd heb gehad.





Geen opmerkingen:

Een reactie posten