Ik hoor vogels fluiten, zingen. Voorzichtig gaan mijn ogen open. Ik zie niets, want mijn hoofd ligt onder een dikke wollen deken. Die had ik een paar uur eerder gekregen van twee bezorgde voorbijgangers. Ik schrik, en denk: zijn de andere er nog? Ik gooi de deken van me af en zie Henri een paar meter naast me zitten. Jaap zie ik niet, maar zijn fiets is er nog wel. De lucht is blauwroze, nacht is het niet meer. Ik richt me op van mijn slaapplek op de harde steen van het kerkportaal. Een enorm kerkportaal, van een enorme kerk, in een slaperig Frans stadje aan de Leie. Aire. We zijn er een paar uur eerder neergestreken. Ik kon niet meer verder, mijn maag was te veel in de war door een voortdurende aanval van repen, water, stokbrood met ham, snickers, koude frisdrank. Gelukkig wilden Jaap en Henri ook wel even stoppen. We waren per slot van rekening al over de helft, op 325 km. Maar wat was het tegengevallen, die laatste honderd kilometers.
Het was allemaal zo simpel begonnen, in Wemeldinge, bij Goes, zaterdagochtend om acht uur. 27 mannen, deze keer geen vrouw erbij, op racefietsen, randonneuses, een velomobiel en een gewone versnellingsnaaffiets. We werden met een kort praatje van organisator Robert uitgeleide gedaan, en dan maar fietsen. De groep bleef goed bij elkaar. Handig, met de lichte tegenwind die we de eerste tweehonderd kilometer hadden. Een paar snelle jongens zag ik vooruit gaan. Tevergeefs, na veertig kilometer kwamen we ze weer tegen bij de pont naar Breskens.
De rit was nog ontspannen. Afwisselend opfietsen met de ene en dan weer de andere
mederandonneur. Ervaringen uitwisselen over eerdere brevetten, tips krijgen
voor London-Edinburgh-London, ondertussen doorkachelend over jaagpaden langs
Vlaamse kanalen. Af en toe uit het zadel bij een strookje echte Belgische
kasseien. Het weer hield zich goed, voorlopig.
Een café bij de sluis in
Nieuwpoort was het eerste controlepunt, na zo’n 120 kilometer. De kastelein, een
man die al lang in zijn pensioen had kunnen zitten, was nogal overrompeld door
de twintig fietsers die hem afwisselend vroegen om cola, tosti’s en stempels. Ik
had ook een tosti genomen, met mayonaise, want België. Anderen stapten al weer
op. Uiteindelijk vertrokken we met een veel kleinere groep weer. Ik reed een
stuk op met een deelnemer die verklaarde dat hij in Boulogne, op 225 kilometer,
al wilde gaan slapen. Dat leek mij wat vroeg. Nee, dat begreep ik verkeerd, hij
wilde de tocht in drie dagen rijden. Terwijl er veertig uur voor staat. Tja,
iedereen zijn ding natuurlijk, en het is natuurlijk geen ramp als je geen homologatie
en medaille krijgt, maar waarom doe je mee aan een evenement van veertig uur
wanneer je voor jezelf zestig uur inplant? Alsof je meedoet aan een potje
ganzenbord en extra lang in de put blijft zitten.
Het Belgisch-Vlaamse landschap
ging zonder veel verandering over in het Frans-Vlaamse landschap. Opschriften
veranderden van Nederlands in Frans, plaatsnamen bleven Vlaams aandoen. De
buitenwijken van Duinkerke waren even troosteloos als die van een Belgische stad.
E wij kachelden maar door, even gestopt bij een supermarkt voor brood en drank,
en weer verder. Het was ondertussen gaan regenen, niet al te hard, wat bijdroeg
aan de mistroostigheid van het landschap.
Boulogne-sur-Mer kwam
dichterbij, maar een muur van heuvels ook. Voor mij met mijn grote en zware
lichaam altijd een dreiging. De eerste lange helling kwam ik goed boven, zelfs
als eerste. Daarna was het op en af. De organisator had er zelfs plezier in
gehad om af en toe een klein bochtje extra over een steil heuveltje in te voegen.
Ik snap het wel; hij hoeft de tocht niet te fietsen.
Bij iedere volgende heuvel
verwachtte ik zo langzamerhand de zee te zien. Eindelijk, bij Wimereux, was het
zover. We fietsten nog wat kilometers parallel aan de kust en in Boulogne
vonden we een broodzaak annex lunchroom bij een winkelcentrum waar we pizza’s
en stokbrood aten. De groep was nu uitgedund tot vier.
Na Boulogne ging het verder door
de heuvels. Drie keer was er een helling die ik zelfs een stukje lopend op
moest. Was mijn conditie nou zo erg achteruit gegaan? Later kwam ik er achter
dat mijn derailleur het grootste tandwiel achter niet pakte. Een tandwiel dat
ik wel nodig had.
We moesten ons best doen om voor
het pikdonker was de ergste hellingen achter ons te hebben. We kwamen nog een
andere groep deelnemers tegen, Tom uit onze groep ging met hen mee zodat we nu
met z’n drieën waren. Henri, Jaap en ik. Zo reden we verder, nu steeds meer
omlaag in de schemering richting het dal van de Leie. Een eerder gedronken
ijskoud blikje frisdrank was me erg slecht bekomen, zodat we strandden bij de
grote kerk van Aire-sur-la-Lys.
Het is wonderlijk wat een klein
beetje slaap met je kan doen. Waar ik zaterdagnacht nog had besloten dat ik
echt niet meer mee zou doen aan London-Edinburgh-London, is dat gevoel nu weg.
Ik kan weer. Mijn maag kan ook weer. Met de opkomende zon in onze ogen rijden
we over de Vlaamse wegen langs de Leie richting Belgische grens. De organisator
had nog een stukje onverhard ingepland (volgens ons had hij dat helemaal niet
gezien, omdat hij de tocht alleen met de auto, niet met de fiets had
voorgereden). Vloekend ga ik daar onderuit op een karrenspoor nadat mijn pedaal
in de modder is blijven steken. Gelukkig geen schade, wel een modderboel.
België in blijven we langs de
Leie fietsen, nu over het jaagpad. Horeca is nog nergens open. Ik weet
uiteindelijk een uitbater van een terras zover te krijgen om ons rond negenen
al koffie en fris te serveren. Hij is erg geïnteresseerd in die gekken die in
een weekend zeshonderd kilometer willen fietsen.
We buigen af van de Leie. De
uitlopers van de Vlaamse Ardennen in, rondom Oudenaarde. Niks bijzonders wat
hellingen betreft, maar het haalt je toch weer uit je ritme. Vooral Jaap blijkt
het er moeilijk mee te hebben en raakt bij ieder hellinkje achterop. Op 130
kilometer van de streep kan hij niet meer verder zonder eerst een uurtje rust.
Zelf wil en moet ik wel verder, want al heb ik de tijd tot twaalf uur ’s nachts
om binnen te komen en een medaille te krijgen, de laatste trein naar Velp is
dan al twee uur vertrokken. Geen optie voor mij.
We besluiten uiteen te gaan.
Fijne bijkomstigheid is dat ik dan wanneer ik maar wil even stil kan gaan staan
om mijn voetzolen te ontlasten, die steeds meer gaan aanvoelen als een brandend
speldenkussen. Mijn benen doen het nog prima, ik merk dat ik steeds minder eten
nodig heb om verder te komen. Misschien heeft mijn lijf wel besloten om
eindelijk de rijkelijk voor handen zijnde vetvoorraad aan te spreken. Grootste probleem
zijn nu de voetzolen. Ik vind een ritme van fietsen tot de pijn onhoudbaar wordt,
even stil gaan staan om de zolen rust te geven, en dan weer verder.
Zo fiets ik in mijn eentje over
de dijken langs de Rupel en de Nete richting Lier, terwijl ik allerlei
recreatieve fietsers inhaal en zelf wordt ingehaald door groepen racefietsers
die hun zondagse rondje doen. Geen 600 km denk ik. In Lier is er een feest
gaande, en op een terras, bij de klanken van een Hollandse volkszanger met
zelfbegeleiding op een keyboard, eet ik nog een tosti.
De
laatste etappes. Boven Antwerpen is er eindelijk wat natuur, ter onderbreking
van het Vlaamse lintbebouwingslandschap. Mooie fietspaden door het bos. En dan
Nederland in, nog een paar Brabanste dorpjes en dan de laatste heuvel af
richting Zeeland. De wind is nu tegen, maar waait niet hard en ik stoor me er
niet meer aan nu het eindpunt in zicht komt. Het weer is prachtig, ik moet me
zelfs nog een keer insmeren tegen de avondzon, en na een laatste recht stuk
langs het Kanaal door Zuid-Beveland rijd ik Wemeldinge binnen. Afstempelen,
medaille erbij, organisator bedanken, en dan een kop tomatensoep met veel zout …
helaas, de keuken is al dicht. Dan maar een glas chocomel. En dan met een duf
hoofd en lijf twee uur in de trein terug naar huis, half knikkebollend. Moe.
Voldaan? Dat merk ik de komende dagen wel. Ik dank in ieder geval Henri en Jaap
voor het gezelschap.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten