dinsdag 28 juni 2022

Brevet de Randonneurs Mondiaux 600 km Wemeldinge – Côte d’Opale – Wemeldinge 25-26 juni 2022

 


Ik hoor vogels fluiten, zingen. Voorzichtig gaan mijn ogen open. Ik zie niets, want mijn hoofd ligt onder een dikke wollen deken. Die had ik een paar uur eerder gekregen van twee bezorgde voorbijgangers. Ik schrik, en denk: zijn de andere er nog? Ik gooi de deken van me af en zie Henri een paar meter naast me zitten. Jaap zie ik niet, maar zijn fiets is er nog wel. De lucht is blauwroze, nacht is het niet meer. Ik richt me op van mijn slaapplek op de harde steen van het kerkportaal. Een enorm kerkportaal, van een enorme kerk, in een slaperig Frans stadje aan de Leie. Aire. We zijn er een paar uur eerder neergestreken. Ik kon niet meer verder, mijn maag was te veel in de war door een voortdurende aanval van repen, water, stokbrood met ham, snickers, koude frisdrank. Gelukkig wilden Jaap en Henri ook wel even stoppen. We waren per slot van rekening al over de helft, op 325 km. Maar wat was het tegengevallen, die laatste honderd kilometers.

Het was allemaal zo simpel begonnen, in Wemeldinge, bij Goes, zaterdagochtend om acht uur. 27 mannen, deze keer geen vrouw erbij, op racefietsen, randonneuses, een velomobiel en een gewone versnellingsnaaffiets. We werden met een kort praatje van organisator Robert uitgeleide gedaan, en dan maar fietsen. De groep bleef goed bij elkaar. Handig, met de lichte tegenwind die we de eerste tweehonderd kilometer hadden. Een paar snelle jongens zag ik vooruit gaan. Tevergeefs, na veertig kilometer kwamen we ze weer tegen bij de pont naar Breskens.


De rit was nog ontspannen. Afwisselend opfietsen met de ene en dan weer de andere mederandonneur. Ervaringen uitwisselen over eerdere brevetten, tips krijgen voor London-Edinburgh-London, ondertussen doorkachelend over jaagpaden langs Vlaamse kanalen. Af en toe uit het zadel bij een strookje echte Belgische kasseien. Het weer hield zich goed, voorlopig.

Een café bij de sluis in Nieuwpoort was het eerste controlepunt, na zo’n 120 kilometer. De kastelein, een man die al lang in zijn pensioen had kunnen zitten, was nogal overrompeld door de twintig fietsers die hem afwisselend vroegen om cola, tosti’s en stempels. Ik had ook een tosti genomen, met mayonaise, want België. Anderen stapten al weer op. Uiteindelijk vertrokken we met een veel kleinere groep weer. Ik reed een stuk op met een deelnemer die verklaarde dat hij in Boulogne, op 225 kilometer, al wilde gaan slapen. Dat leek mij wat vroeg. Nee, dat begreep ik verkeerd, hij wilde de tocht in drie dagen rijden. Terwijl er veertig uur voor staat. Tja, iedereen zijn ding natuurlijk, en het is natuurlijk geen ramp als je geen homologatie en medaille krijgt, maar waarom doe je mee aan een evenement van veertig uur wanneer je voor jezelf zestig uur inplant? Alsof je meedoet aan een potje ganzenbord en extra lang in de put blijft zitten.

Het Belgisch-Vlaamse landschap ging zonder veel verandering over in het Frans-Vlaamse landschap. Opschriften veranderden van Nederlands in Frans, plaatsnamen bleven Vlaams aandoen. De buitenwijken van Duinkerke waren even troosteloos als die van een Belgische stad. E wij kachelden maar door, even gestopt bij een supermarkt voor brood en drank, en weer verder. Het was ondertussen gaan regenen, niet al te hard, wat bijdroeg aan de mistroostigheid van het landschap.

Boulogne-sur-Mer kwam dichterbij, maar een muur van heuvels ook. Voor mij met mijn grote en zware lichaam altijd een dreiging. De eerste lange helling kwam ik goed boven, zelfs als eerste. Daarna was het op en af. De organisator had er zelfs plezier in gehad om af en toe een klein bochtje extra over een steil heuveltje in te voegen. Ik snap het wel; hij hoeft de tocht niet te fietsen.

Bij iedere volgende heuvel verwachtte ik zo langzamerhand de zee te zien. Eindelijk, bij Wimereux, was het zover. We fietsten nog wat kilometers parallel aan de kust en in Boulogne vonden we een broodzaak annex lunchroom bij een winkelcentrum waar we pizza’s en stokbrood aten. De groep was nu uitgedund tot vier.

Na Boulogne ging het verder door de heuvels. Drie keer was er een helling die ik zelfs een stukje lopend op moest. Was mijn conditie nou zo erg achteruit gegaan? Later kwam ik er achter dat mijn derailleur het grootste tandwiel achter niet pakte. Een tandwiel dat ik wel nodig had.

We moesten ons best doen om voor het pikdonker was de ergste hellingen achter ons te hebben. We kwamen nog een andere groep deelnemers tegen, Tom uit onze groep ging met hen mee zodat we nu met z’n drieën waren. Henri, Jaap en ik. Zo reden we verder, nu steeds meer omlaag in de schemering richting het dal van de Leie. Een eerder gedronken ijskoud blikje frisdrank was me erg slecht bekomen, zodat we strandden bij de grote kerk van Aire-sur-la-Lys.

Het is wonderlijk wat een klein beetje slaap met je kan doen. Waar ik zaterdagnacht nog had besloten dat ik echt niet meer mee zou doen aan London-Edinburgh-London, is dat gevoel nu weg. Ik kan weer. Mijn maag kan ook weer. Met de opkomende zon in onze ogen rijden we over de Vlaamse wegen langs de Leie richting Belgische grens. De organisator had nog een stukje onverhard ingepland (volgens ons had hij dat helemaal niet gezien, omdat hij de tocht alleen met de auto, niet met de fiets had voorgereden). Vloekend ga ik daar onderuit op een karrenspoor nadat mijn pedaal in de modder is blijven steken. Gelukkig geen schade, wel een modderboel.

België in blijven we langs de Leie fietsen, nu over het jaagpad. Horeca is nog nergens open. Ik weet uiteindelijk een uitbater van een terras zover te krijgen om ons rond negenen al koffie en fris te serveren. Hij is erg geïnteresseerd in die gekken die in een weekend zeshonderd kilometer willen fietsen.

We buigen af van de Leie. De uitlopers van de Vlaamse Ardennen in, rondom Oudenaarde. Niks bijzonders wat hellingen betreft, maar het haalt je toch weer uit je ritme. Vooral Jaap blijkt het er moeilijk mee te hebben en raakt bij ieder hellinkje achterop. Op 130 kilometer van de streep kan hij niet meer verder zonder eerst een uurtje rust. Zelf wil en moet ik wel verder, want al heb ik de tijd tot twaalf uur ’s nachts om binnen te komen en een medaille te krijgen, de laatste trein naar Velp is dan al twee uur vertrokken. Geen optie voor mij.

We besluiten uiteen te gaan. Fijne bijkomstigheid is dat ik dan wanneer ik maar wil even stil kan gaan staan om mijn voetzolen te ontlasten, die steeds meer gaan aanvoelen als een brandend speldenkussen. Mijn benen doen het nog prima, ik merk dat ik steeds minder eten nodig heb om verder te komen. Misschien heeft mijn lijf wel besloten om eindelijk de rijkelijk voor handen zijnde vetvoorraad aan te spreken. Grootste probleem zijn nu de voetzolen. Ik vind een ritme van fietsen tot de pijn onhoudbaar wordt, even stil gaan staan om de zolen rust te geven, en dan weer verder.

Zo fiets ik in mijn eentje over de dijken langs de Rupel en de Nete richting Lier, terwijl ik allerlei recreatieve fietsers inhaal en zelf wordt ingehaald door groepen racefietsers die hun zondagse rondje doen. Geen 600 km denk ik. In Lier is er een feest gaande, en op een terras, bij de klanken van een Hollandse volkszanger met zelfbegeleiding op een keyboard, eet ik nog een tosti.

De laatste etappes. Boven Antwerpen is er eindelijk wat natuur, ter onderbreking van het Vlaamse lintbebouwingslandschap. Mooie fietspaden door het bos. En dan Nederland in, nog een paar Brabanste dorpjes en dan de laatste heuvel af richting Zeeland. De wind is nu tegen, maar waait niet hard en ik stoor me er niet meer aan nu het eindpunt in zicht komt. Het weer is prachtig, ik moet me zelfs nog een keer insmeren tegen de avondzon, en na een laatste recht stuk langs het Kanaal door Zuid-Beveland rijd ik Wemeldinge binnen. Afstempelen, medaille erbij, organisator bedanken, en dan een kop tomatensoep met veel zout … helaas, de keuken is al dicht. Dan maar een glas chocomel. En dan met een duf hoofd en lijf twee uur in de trein terug naar huis, half knikkebollend. Moe. Voldaan? Dat merk ik de komende dagen wel. Ik dank in ieder geval Henri en Jaap voor het gezelschap.



woensdag 28 augustus 2019

Daarheen en weer terug

Een minifietsvakantie zonder slaap tussen Parijs en Brest
Strava: https://www.strava.com/activities/2639928784


Eindelijk. Eindelijk fietsen, eindelijk op weg, klaar met al dat wachten in een onoverzichtelijk park tussen die duizenden andere wachtende fietsers. Eindelijk was Parijs-Brest-Parijs ook voor mij begonnen. 



Stempelen in een partytent, nog een paar bochten door het kasteelpark van Rambouillet, onder de startboog door en dan het park uit, de openbare weg op, in een lange rij richting Brest. Het begon tot me door te dringen dat ik het nu werkelijk aan het doen was, Paris-Brest-Paris, waar ik al jaren naar had toegeleefd en toegewerkt. Misschien wel sinds 1999, toen ik tijdens de voorbereiding van een fietsreis naar Rome er voor het eerst over las op internet. In de jaren daartussen was het idee wat weggezakt, misschien dat ik het ooit nog zou doen als ik 40+ was, maar in 2016 was het plan weer helemaal teruggekomen. Ik was 41, had net 50 kg lichaamsgewicht afgeworpen en merkte dat mijn lichaam helemaal niet zo oud was als ik de afgelopen tien jaar had gedacht. Het kon nog heel veel. Misschien wel PBP…
            Rustig reed ik mee met de massa, de eerste kilometers door de bossen rond Rambouillet, voormalig jachtterrein der Lodewijken. Gezapig in de L-groep, een groep die zoals de letter aangeeft ergens in het midden was gestart, om kwart voor zeven op zondagavond. Maar het begon te kriebelen. Dit ging me te langzaam. Tegelijkertijd was het natuurlijk een valkuil, nu te snel gaan en later betalen. Maar ik kon me niet inhouden en begon groepjes rijders in te halen. Eerst was dat makkelijk, maar later werden de gaten groter en op een gegeven moment reed ik tegen de veertig om aansluiting te vinden bij een grotere groep vooraan.
            Eenmaal daar bleek het rijden in een groep erg onrustig te gaan, zeker toen de eerste heuvels zich aandienden. Eigenlijk ging ik sneller in mijn eentje, en na enkele hellingen fietste ik heuvelop de hele groep voorbij. Dit was natuurlijk hubris van de eerste orde, zeker met mijn 105 kg, en hier zou ik zeker verderop in de tocht voor gaan betalen. Maar voorlopig reed ik alleen, en dat vond ik wel zo rustig, en tot mijn grote plezier begon ik steeds meer rijders van voorgaande groepen te passeren. K-rijders waren al lang in zicht, maar nu passeerde ik ook I-rijders, J-rijders, ja zelfs H-rijders en een enkele G. En het duurde niet lang voor ik de eerste ligfiets passeerde, uit de F-groep van specialiteiten.
            Alleen bleef ik niet lang, omdat mijn lichaam van twee meter lang nogal snel mensen achter me in het wiel zuigt. Eerst ontstond er een groepje met een Canadees en een Belg, wat prima werkte in de opstekende wind, en waarbij het op kop rijden keurig werd afgewisseld. Maar naarmate er meer mensen achteraan kwamen begon het roulatiesysteem verstoord te raken door profiteurs die alleen maar achteraan wilden blijven hangen, en op een gegeven moment had ik er genoeg van en ben ik weggefietst uit de groep. Ik voelde me nog steeds heel sterk, mede door de grote hoeveelheid eten die ik de afgelopen anderhalve dag tot me had genomen. Het bleek vergeefs, opnieuw klampten mensen aan en zo bleef het onrustig.
            Ondertussen was het donker geworden en begonnen de meer serieuze heuvels van de Perche. Uiteindelijk fietste ik alleen, en zo kwam ik na vier uur en tien minuten bij de eerste stopplaats op 120 km., die geen controle was, Mortagne-au-Perche. Of was het toch een controle? Ergens in mijn achterhoofd bleef een stemmetje zeuren of ik niet per ongelijk een stempeltje had gemist… In Mortagne was het al enorm druk, met alle groepen die voor ons vertrokken waren, al zag maar een enkele fiets uit de M-groep. Ik kocht een stokbroodje ham en een cola bij een soort snackkraam die voor de school was opgesteld. Meer eten durfde ik niet, wetend dat mijn maag en slokdarm nogal vervelend kunnen gaan doen in zulke gevallen. Ik maakte daarna de fout om ergens op een stoeprand te gaan zitten om het op te eten, terwijl ik er later achter kwam dat er binnen, in het restaurantgedeelte, meer dan genoeg stoelen waren. Gemiste kans.
            Verder ging het, de nacht in. Eerst in mijn eentje. Ik ontmoette een Nederlander, we fietsten samen verder. We wisselden namen uit. Carlo heette hij. Toen pas begon het langzaam tot mij door te dringen dat dit dezelfde Carlo was die mij een jaar eerder bij het brevet Boekelo-Sauerland ’s nachts van een gewisse instorting had gered met enkele gelletjes en de nodige motivatie! En nu was hij er weer, op hetzelfde moment. Precies wat ik nodig had wat uiteindelijk is fietsen in de nacht toch prettiger wanneer je niet in je eentje bent. Al is het maar om iemand te hebben die je bijlicht wanneer je een band moet verwisselen.
            Het was natuurlijk geen toeval dat we elkaar weer troffen, ergens moeten we vergelijkbare tempo’s hebben gehad. Carlo had wat eetproblemen gehad in het begin, waardoor hij vanuit de J-startgroep minder voortgang had kunnen maken dan ik, maar nu reed hij weer sterk. We waren het erover eens dat we de afstand tot Villaines-la-Juhel in tweeën gingen hakken halverwege, we stopten na 45 km op een dorpspleintje waar helaas alleen maar een stenen rand was om op te zitten. Naast ons zat een Braziliaan die nu al volkomen uitgeput leek.


            Villaines-la-Juhel was de eerste serieuze controle op ruim 200 km. Nog onwennig reden we door het chip-controlepunt, thuis verheugden zich de dot-watchers, wij hingen de fietsen op en gingen een stempel halen. En toen wilden we wat eten. Tot nu toe had ik nog niets gemerkt van de gevreesde rijen voor stempelpunten en kantines, dus waarom niet hier wat eten? Door een uitgelaten elfjarige, die het duidelijk maar wat spannend vond om in het holst van de nacht een belangrijke taak uit te voeren, werden we naar het restaurant gebracht, gevestigd in een gymzaal. Het eten, pasta Bolognese met twee cola’s, was heerlijk, maar de gymzaal werd duidelijk niet verwarmd terwijl buiten de temperatuur onder de vijf graden zakte. Ik raakte tijdens het eten steeds verder onderkoeld en wilde dus graag verder.


            Op de fiets duurde het eeuwen voor ik eindelijk was opgewarmd; bovendien begon toch de pasta (of waren het de cola’s?) op te spelen, en ik voelde me helemaal niet meer lekker, met de hele tijd het gevoel alsof ik moest hikken en boeren. Het ging ook veel minder snel, maar Carlo bleef gelukkig meerijden.
            Ook deze etappe besloten we op te delen en in een dal bij een schilderachtig dorpje (Ambrières-les-Vallées) stopten we in het eerste morgenlicht. 


We gingen zitten op een verlaten terras, maar al snel bleek de café-eigenaar in te spelen op al de randonneurs en ging de zaak open. Carlo nam een koffie, ik drink nooit koffie dus hield het bij sinaasappelsap. Mijn maag kwam langzaam tot rust.
            In de ochtendzon reden we over een gloednieuwe rondweg Fougères binnen. Fougères ligt op ongeveer de helft van Brest, dus een kwart van het totaal. Maar daar probeer je niet aan te denken; je denkt eraan dat het tot het volgende controlepunt Tinténiac ‘slechts’ 54 km is. In Fougères kwamen we bij het stempelpunt nog een andere Nederlander, Ernst, tegen. Je zit dan al zo’n end in de rit dat de mensen die je op dit punt tegenkomt, die blijf je tegenkomen, want die gaan gewoon even snel als jij. Dat zou bij Ernst ook het geval blijken.



            Ik kocht vier gellen bij de sportvoedingsproducent die ook sponsor was van PBP, en die daarom extra hoge prijzen dacht te kunnen hanteren. Gellen waren op dit moment beter voor mijn verontruste maag, dacht ik. Maar om toch nog iets van echt voedsel te eten nam ik er ook een croissant bij, dat zou weinig kwaad kunnen, meende ik. Een ander probleem was dat ik de oplaadkabel van mijn telefoon was vergeten. Annemieke, mijn vrouw, zou hem wel mee kunnen nemen naar Loudéac, maar dan zou de telefoon al leeg zijn. Ik moest dus iets regelen in Fougères.
            Ik nam afscheid van Carlo om in alle rust een kabeltje te kunnen gaan kopen. Fougères uitrijdend natuurlijk nog een foto genomen van het imposante fort dat in de middeleeuwen Bretagne beschermde.



Daarna gestopt bij een hypermarché aan de rand van de stad. Daar was ik even helemaal weg uit de wereld van PBP, terug in de gewone mensenwereld. En ik mocht nog terug ook, want in eerste instantie had ik natuurlijk het verkeerde kabeltje gekocht… Alles bij elkaar liep het tegen elven voor ik Fougères echt achter me liet, en niet lang daarna raakte ik ook nog twee km van de route af. Het schoot niet echt op dus.
            Ik probeerde vaart te maken om de tijd goed te maken maar dit had weer het bekende zwaan-kleef-aan-effect. Steeds meer rijders kleefden achter mijn hoge rug. En ik zat juist op een moment dat ik graag in mijn eentje wilde fietsen. Los proberen te rijden, daarna begon het aankleven opnieuw… Uiteindelijk maar even gaan zitten in een parkje om rustig iets te eten. In de middag bereikte ik Tinténiac, waar het gezellig druk was. Ik durfde nog steeds niet uitgebreid te gaan eten, maar hield het bij een stokbrood met ham. Even slapen op een leeg bankje achter het podium, dat op het schoolplein was opgesteld, maar dat duurde bijzonder kort want ik werd ineens opgeschrikt door een doedelzakspeler op hoog volume. Welkom in Bretagne.


            Het stuk tot Loudéac was een stuk dat ik er een beetje uit moest wurgen. Echt lekker ging het niet, waarschijnlijk had ik ook te weinig gegeten. Bovendien liet nu de tegenwind zich het sterkste voelen. Ik moest echt worstelen om met een redelijke snelheid vooruit te komen en ik merkte dat mijn humeur en motivatie ook weg aan het zakken waren. Het was verder wel mooi weer, zonnig en warm, alleen die wind.... Ik zag steeds meer fietsers langs de kant van de weg liggen en besloot dat dat niet zo'n gek idee was. Ik deed een dutje van twintig minuten in een korenveld. Het ging daarna niet heel veel sneller maar ik merkte wel dat mijn humeur stukken beter was. Nu verder naar Loudéac waar mijn vrouw op mij zou wachten. Nog even gestopt bij servicepunt Quédillac, om uiteindelijk rond half zeven in Loudéac aan te komen. De plaatselijke bevolking vormde hier een soort erehaag, maar ik was vooral geïnteresseerd in het vinden van Annemieke. Die had mij natuurlijk al lang gezien, en samen gingen we langs het stempelpunt. Daarna liep ik even mee naar de auto, ik weet eigenlijk niet meer waarom. Om even rustig te zitten? Het kostte in ieder geval wel behoorlijk wat tijd. Ik was behoorlijk opgebrand op dit moment.
            In Loudéac was er slaapgelegenheid op de camping geregeld voor de Nederlanders. Van tevoren had het mij wat vroeg geleken om al te gaan slapen, maar nu op het moment zelf leek het mij een goed idee. Maar ik besloot dat er eerst eten in moest, zodat mijn maag in alle rust zou kunnen gaan verteren. Dus terug naar het stempelpunt, waar we voor het eerst in de rij stonden, voor wat uiteindelijk rijst met een oneetbaar stuk kipfilet bleek te zijn, met een beetje rauwkost die ik ook niet weg kon krijgen. Maar de koolhydraten waren binnen.
            Ik nam afscheid van Annemieke en zocht de weg naar de camping. Het bleek alleen maar bergaf te gaan, heerlijk. Op de camping was alles perfect geregeld: mijn tas stond klaar, ik kon nog wat eten, douchen, tanden poetsen, schone kleren aan en dan slapen op een heerlijk zacht luchtbed. Ik had gevraagd om me na anderhalf uur wakker te maken, maar er was iets mis gegaan in de communicatie, zodat ik uiteindelijk zelf wakker werd van de invallende nachtkou. Ook goed. Ik stopte al mijn spullen in de dropbag, nam afscheid en ging weer op weg.
            Ik voelde me als herboren. Maagproblemen waren weg, ik voelde me fris en sterk en besefte dat ik de komende etappes weer aankon. Ik vond snel aansluiting bij drie Duitsers, Stephan, Heiner en Christian, ook lid van de Nederlandse randonneursvereniging, die ook op de camping hadden geslapen, en met zijn vieren fietsten we verder de nacht in. De Duitsers hielden er goed vaart in. We stopten even in een klein dorpje (Saint-Martin-des-Prés) waar de dorpelingen een grote braderie aan het opbouwen waren, en raakten nog even aan de praat met een Engelsman, vrijwilliger en ancien. Hier sloot nog een Duitser zich bij ons aan, Michael, die ik nog kende van de 600 km Venray-Groningen. We reden vlot door naar Saint-Nicolas-du-Pélem, onderweg vele mederijders inhalend.
            Saint-Nicolas-du-Pélem was de ‘contrôle surprise’. Quelle surprise! Eigenlijk dus niet anders dan een gewone controle, omdat er ook een restaurant en slaapgelegenheid was. 


We namen wat te eten, maar nu deed zich een probleem voor: Michael en ik hadden iets warms besteld, de andere drie niet, waardoor zij eerder klaar waren dan wij. Onze wegen gingen uiteen, ik fietste verder met Michael.
            Nu het hoofdstuk ‘maag en slokdarm’ voorbij leek diende zich een nieuw hoofdstuk aan. De knie. De linkerknie, om precies te zijn. Ik had al eerder iets gevoeld, en ik denk dat de oorzaak was dat het zadel van mijn fiets te laag stond. Dat was gebeurd doordat ik in Rambouillet de fiets niet goed uit de auto had kunnen krijgen, waardoor ik het zadel had moeten laten zakken zonder de pen te kunnen markeren. Een stommiteit die me nu misschien PBP zou gaan kosten!
            Ik had het zadel al wat hoger gezet, en dat hielp eerst iets, maar voorbij Carhaix (daar zijn Michael en ik wel gestopt, maar anders dan dat het een zombierestaurant leek 


valt er weinig over te zeggen) begon de helling richting Roc’h Trévezel en daar voelde ik de knie steeds meer. Op het punt waar de weg vanuit Huelgoat uitkomt op de hoofdweg kon ik niet verder en moest ik wel stoppen. Michael had het niet in de gaten en ging verder. Met veel moeite kwam ik boven aan op de Roc’h. Daar vanwege de kou ook maar mijn regenjack aangetrokken en mijn handschoenen met lange vingers. Aargggh! Ik blijk de handschoenen van Annemieke in plaats van mijn eigen handschoenen ingepakt te hebben! Deze hebben niet veel nut omdat ze de bloedsomloop afknellen….
            In de afdaling stop ik even en kom ik tegen… Carlo! Samen fietsen we verder naar beneden, door Sizun, verder richting Brest, terwijl het langzaam licht wordt. Onderweg vegen we ook Michael weer op en met zijn drieën fietsen we naar de beroemde brug. Bij iedere bocht denken we dat we de Pont d’Iroise nu wel moeten kunnen zien, op een gegeven moment ziet Carlo twee hoogspanningsmasten aan voor de pijlers van de brug, maar het blijft maar voortduren…. Uiteindelijk is het geijkte fotomoment daar, en fotograferen we elkaar uitgebreid in de net opgaande zon. Uitgekiend moment om aan te komen op het beroemdste fotoplekje van de hele tocht!




            Brest is een blanco gebied in mijn herinnering. Het duurde erg lang om bij de controle te komen, het eten was er erg onbijzonder, Carlo wilde er langer blijven, dus reed ik uiteindelijk met Michael verder. Buiten Brest bleek het landschap daarentegen erg fraai. Ook stadjes als Landerneau en Sizun waren erg pittoresk. In Sizun was het tijd voor een langverwacht stuk flan als ontbijt.



            De knie hield zich voorlopig redelijk, ik kwam beter de Roc’h Trévezel op dan op de heenweg, maar snel ging het niet. Ook bij het afdalen liep Michael steeds op mij uit. Het was te doen maar de vaart zat er niet in.


            In Carhaix-Plouguer wachtte Annemieke mij weer op. Ik nam afscheid van Michael, omdat ik even rustig wat wilde eten samen met Annemieke. Uiteindelijk werd dat om de tijdschade te beperken niet meer dan een salade uit blik in de auto. Maar ergens was ik wel blij om even alleen te kunnen fietsen om de knie niet te veel te belasten.
            De etappe Carhaix - Saint-Nicolas-du-Pélem vormde het dieptepunt van PBP tot dan toe. Ik ging steeds langzamer. Ik kon mijn linkerknie nauwelijks nog belasten zonder dat het pijn deed. Erger nog: doordat ik niet meer op de pedalen kon gaan staan, kreeg ik voor het eerst ook last van mijn zitvlak. Zo versterkten de problemen elkaar. Net voor Saint-Nicolas werd ik ingehaald door een groepje met daarbij Henri, die ik ook van eerder brevet kende, en we kletsten even. Hij had ook knieproblemen, bekende hij. Maar het was minder geworden, gelukkig. Henri was gestart in de 84-uursgroep op maandagochtend en had dus veel sneller gefietst dan ik. Na die korte babbel trapte hij staand op de pedalen bij mij weg. Dit gaf mij te denken.
            In Saint-Nicolas (opnieuw ‘controle surprise’) kwam ik erachter dat ik drie uur had gedaan over 45 km. Mijn knieproblemen zorgden voor zadelpijn waardoor ik steeds langzamer zou gaan. Ik kon simpelweg uitrekenen dat ik niet op tijd terug zou zijn, al zat ik nu nog keurig op schema. Er was een andere mogelijkheid, preekte ik tot mijzelf: ophouden met mezelf aan te stellen, de pijn in mijn knie negeren en alles in een hogere versnelling zetten. En uit het zadel komen. En zo min mogelijk tijd kwijt raken in Loudéac, anders dan op de heenweg. Ik probeerde eerst voorzichtig de knie te belasten, daarna bruusker, dan voluit uit het zadel en gas geven. Het deed pijn maar het ging wel. En daarna deed het minder pijn. En daarna ging het eigenlijk best lekker. Het plan werkte. Maar mijn lichaam gaf zich nog niet gewonnen en stelde er weer een ander pijn voor in de plaats: hot foot. Pijnlijk, irritant, maar beheersbaar door af en toe heel kort te stoppen. Ik ging ervoor.
            Ik had besloten niet te eten bij de controle in Loudéac maar van tevoren snel iets te kopen in een supermarkt. Gelukkig lag er een direct aan de route, nog net open. Ik kocht een couscoussalade, yoghurt en Oasis. Bij de kassa stond ik nog achter een Deense randonnneur met wie ik nog even kort praatte. Dan snel door naar de controle, stempelen, door naar de camping, eten, douchen, niet tandenpoetsen want ik kon mijn tandenborstel niet vinden, schone kleren aan en de tent in, naar bed. Rond acht uur, dezelfde tijd als een etmaal geleden. En ook nu werd ik uit mezelf weer wakker door de nachtelijke kou, na anderhalf uur diepe en verkwikkende slaap... Snel alles ingepakt, jack aan, afscheid nemen en weer verder. Dit keer in mijn eentje. En het wonder herhaalde zich: ook nu voelde ik me als herboren en weer bijna even sterk als bij de start. Dat is het wonderlijke van het fietsen van zeer lange afstanden: het wordt steeds slechter, maar daarna ook weer beter, nog tijdens de rit.
            Ik begon de nacht alleen, maar al snel had ik weer iemand in mijn wiel. Maar deze rijder vroeg beleefd of hij achter mij mocht blijven hangen en bood ook aan om op kop te rijden. Het was nacht, met zijn tweeën is dan toch fijner dan alleen, dus oké, prima. Het was een Canadees, Max, en we bleken aan elkaar gewaagd. Om en om op kop reden we voor mijn gevoel in vliegende vaart door de nacht. We haalden ook steeds meer mensen in, dus er moet wel iets waar geweest zijn van de snelheid. En dan heb ik het nog niet eens over alle zombies in reddingsdekens die in de bijna-vrieskou langs de weg lagen. Het ging echt lekker, ik kreeg echt weer plezier in PBP, en mijn kniepijn leek geheel verdwenen. Dat is de kracht van de pijnstillers die je lichaam zelf aanmaakt, vermoed ik.
            Bij de stops in Quédillac en Tinténiac aten we wat en kletsten we wat. Zo trokken we elkaar door de nacht. Bij nadering van Fougères werd het langzaam licht (net zoals twee dagen eerder trouwens, ik heb alle etappes van PBP een keer in het licht en een keer in het donker gereden, dan paste precies over elkaar). Max’ tempo begon in te zakken, terwijl ik me nog steeds sterk voelde. We besloten uiteen te gaan bij de controle. Ik besloot nog wat te eten, ik had heel erg behoefte aan iets hartigs na een nacht vol M&M’s en gellen. Wat zou mijn maag verdragen? Misschien een bord puree met saus. Puree uit een pakje en saus met een overmaat aan mononatriumglutamaat en zout, ik eet het eigenlijk nooit, maar het was op dat moment een godenmaal, zo zacht, zo heerlijk, zo hartig je keel inglijdend… iets lekkerders zal ik in tijden niet eten. Na het eten heb ik nog een half uur geknikkebold voor ik weer vertrok.
            Het landschap werd heuvelachtiger dan afgelopen nacht, maar mijn knie hield zich goed en ik haalde nog steeds rijders in. Een van hen reed op een paarse randonneursfiets, die ik meteen herkende als de fiets van Peter. Peter, die vertrokken was in de G-groep maar van tevoren al gegrapt had dat ik hem wel een keer zou inhalen. Ik had hem al vluchtig gezien op de camping in Loudéac toen ik net aankwam en hij net vertrok, maar nu zou ik hem echt inhalen. Of nog beter, we zouden samen verder fietsen. Peter had behoorlijke problemen met zijn zitvlak, wat ik herkende, en ik stelde voor hetzelfde te doen wat ik had gedaan: sneller fietsen. We kwamen uit op een snelheid die tussen die van ons beiden in lag en konden verder.
            Het was volop dag en de Fransen in de dorpen waren nog steeds enthousiast. Met name in Villaines-la-Juhel, dat het voordeel heeft dat de controlepost als enige midden in het dorp ligt, tussen kerk en Mairie. Een waar volksfeest was losgebarsten compleet met livemuziek en spreekstalmeester die alle fietsers van commentaar voorzag. Voor ons was het even stempelen, een broodje en weer verder. 




In Mortagne bleven we wat langer om een avondmaaltijd te nuttigen. Hier zag ik Ernst ook weer. Ik nam nogmaals puree, omdat die me zo goed was bevallen in Fougères, nu met een champignon-kalkoen-roomsaus. Ook dit viel erg goed.





            Dan de avond in. De laatste avond. Langzaam begonnen we uit te rekenen hoe laat we aan zouden komen om ook het thuisfront op tijd bij de finish te laten zijn. Ik had mijn zinnen gezet op finishen vóór 2.45 uur, omdat ik dan onder de tachtig uur zou blijven en een ‘virtuele vedette’ zou zijn. Het zou moeten kunnen.
            Rond acht uur stopten overal alle fietsers langs de weg om de nachtkleding aan te trekken. Gek genoeg was dit voor mij de eerste keer dat ik dit meemaakte, omdat ik de twee eerdere nachtinvallen op de camping had doorgebracht. Dus beenstukken aan, jack aan, fluovest aan, en weer verder. Peter en ik probeerden door zoveel mogelijk te kletsen onze aandacht af te leiden van de PHPD die nu steeds harder toesloeg (pijntje hier, pijntje daar). Met name mijn handen konden steeds minder goed een plek op het stuur vinden. Mijn rechterpink en -ringvinger waren al doof sinds Fougères en zullen dat wel blijven tot kerstmis.
            Het aardige is dat Peter en ik elkaar al een tijdje kennen, sterker nog, we leerden elkaar kennen op het brevet ‘Rondje Startpunten’ in het najaar van 2016, dat voor ons allebei het allereerste brevet was waar we aan meededen. Een beetje atypisch, om te beginnen met een 400-km-brevet, maar mede door samen de nacht uit te fietsen en elkaar te helpen met de nog matige uitrusting (mijn lamp was brak, terwijl Peters GPS-apparaat het niet meer deed, zodat we elkaar goed aanvulden) reden we het brevet uit en maakten we zo onze intrede in de randonneurswereld, beiden met het doel om drie jaar later PBP te rijden. En daar reden we dan, drie jaar later toevallig weer samen…
            Verder richting Dreux werd het landschap steeds vlakker en saaier. Op een gegeven moment verschenen er cijfers op het wegdek die kennelijk overeenkwamen met het aantal kilometers tot Dreux, zodat we konden aftellen. Ik werd er niet blij van, want daardoor leek het nog langer te duren. Bij Dreux misten we nog een afslag, en via allerlei sluipweggetjes bereikten we de sporthal waar we moesten zijn. Binnen was het eigenlijk best gezellig, we kwamen Ernst weer tegen, en omdat Dreux de enige stop is zonder schoolkantine bleek het voedselaanbod veruit het beste te zijn. Wel jammer dat we niet veel meer nodig hadden.
            De laatste etappe was kort, maar 44 km. Maar die duren natuurlijk lang. Bovendien was er op het laatste moment een routewijziging geweest, zodat ik mijn Garmin niet meer voor de route kon gebruiken en ik extra op de bordjes moest letten. Peter had gelukkig wel de laatste routevariant op zijn Garmin.
            Peters moraal leek wat in te zakken, mijn reactie was om vooral heel veel te gaan kletsen, mede door het slaapgebrek dat zich steeds meer deed voelen en op mijn geest een vergelijkbaar effect had als een avond lang bier drinken. Maar door al het kletsen dacht ik gelukkig minder aan alle pijntjes in handen, voeten en zitvlak. Wel begon er nu een nieuw fenomeen, waarover ik wel had gelezen maar dat ik zelf nog nooit had meegemaakt: de hallucinaties. Het begon ermee dat ik steeds vaker de open lucht boven ons tussen twee rijen bomen of huizen begon aan te zien voor een betonnen overspanning, van een viaduct of zo. Mijn hersenen maakten een omkering van de massieve en niet-massieve ruimtes om me heen. In het begin had ik dit niet door en vroeg ik me af waarom we zolang onder het kennelijke viaduct van de rondweg rond Dreux bleven rijden (dat er dus niet was). Later begonnen ook de vormen op het asfalt steeds vaker menselijke en dierlijke vormen aan te nemen. Dit had zijn hoogtepunt toen ik na de finish met Annemieke over een pad met slecht asfalt door het park in Rambouillet liep, waarbij zich voor mij een compleet stripboek ontvouwde. Bijzonder interessant, maar ik loop vooruit op de zaken. Was dit in een eerder stadium gebeurd, dan was ik natuurlijk gestopt, maar nu was doorrijden de beste optie.
            Af en toe vroeg Peter of ik wilde weten hoe ver het nog was, maar ik hield het af, bang dat het dan nog langer zou duren. Tot op een gegeven moment de route vanuit Dreux weer uitkwam op de route van de heenweg, en ik dingen begon te herkennen. Toen we op een gegeven moment langs een hele lange muur fietsten, wist ik dat we bij het park van Rambouillet waren. Niet lang daarna was er een bocht, een stukje kinderhoofdjes (fijn!) en daar lag Rambouillet. En toen raakten we de route kwijt en moesten we zelfs nog de weg vragen… Die bleek niet moeilijk te vinden, dan rechtsaf het park in, langs alle campers, naar de finishboog. Daar raakte iedereen in paniek toen ik recht affietste op de dranghekken met toeschouwers, maar ik had alles onder controle: ik wilde slechts direct mijn vrouw kussen. De organisatie dacht dat ik onwel was geworden. Nog het verplichte ererondje met tijdsregistratie over het binnenplein van de schaapherdersopleiding, dan stempelen en een medaille. Binnen om tien voor twee 's nachts, dus 79 uur gereden.
            Peter en ik namen afscheid, constateerden dat de cirkel sinds najaar 2016 rond was en ik ging met Annemieke de laatste maaltijd halen. In de auto terug naar de camping ben ik in de diepste slaap geraakt die ik sinds mijn babytijd heb gehad.





zaterdag 27 april 2019

Een brevet bij de zuiderburen: 400 km vanuit Herentals

Voorjaar 2019. Dat betekent de kwalificatie voor Parijs-Brest-Parijs volbrengen. De 200 km had ik al in november vanuit Boekelo gereden; de 300 eind maart vanuit Landgraaf. Ik had me voorgenomen zo snel mogelijk ook de 400 km en de 600 km af te ronden, om er zeker van te zijn dat ik mee zou kunnen doen. En als er dan toch een brevet niet zou lukken, dan zou er nog genoeg herkansingen zijn.
Vorig jaar had ik een 400 km-brevet gereden, het Rondje Zuiderzee. Dat was een relatief makkelijk brevet geweest, en toch zeer bevredigend omdat je het gevoel hebt een topografisch belangrijke route te fietsen. Dat topografische, dat is voor mij een belangrijk deel van de lol van het langeafstandsfietsen.
Dit jaar zou dit brevet ook georganiseerd worden, en wel in het weekend van 20-21 april. Pasen dus. Niet echt handig, zeker gezien familie en activiteiten in de kerk. Dat zou dus geen optie zijn om de 400 km te voltooien. Overigens werd het brevet een paar weken van tevoren helemaal omgegooid omdat de Afsluitdijk ineens per 1 april dicht werd gegooid voor fietsers.
Het volgende 400 km-brevet was een rondje door Noord-Duitsland vanuit Boekelo op 3 en 4 mei. En dan zou er het weekend daarna de eerste mogelijkheid zijn om 600 km te fietsen, vanuit Venray naar Groningen en via Noord-Duitsland weer terug. Niet echt handig, zo dicht op elkaar, en bovendien qua landschap nogal op elkaar lijkend. Wat dan? Het brevet vanuit Venray wilde ik toch echt wel rijden.
Bij het 300 km-brevet vanuit Landgraaf had ik gefietst in een groepje met een paar Vlamingen, die enkele weken daarvoor een brevet vanuit Herentals hadden gefietst. Dat zette mij aan het denken; er bleek inderdaad op 27 en 28 april een 400 km vanuit Herentals te worden georganiseerd. Waarheen? Richting noordoosten, met als noordelijkste punt... Nijmegen. Het omgekeerde van handig dus, eerst vier uur in de trein zitten om daarna op vijftien km na helemaal weer naar huis te fietsen, en dan weer terug naar Herentals met daarna opnieuw vier uur (on nee, werkzaamheden, dus vijf uur) in de trein terug naar Arnhem. Maar goed, het brevet zou om zes uur 's avonds beginnen, dus qua tijd zou het te doen zijn.
Een kaartje kopen bleek nog ingewikkeld; via de NS-website kon je geen fietskaartje kopen en toen ik een vrouw van NS aan de telefoon had verbood ze me bijna om op koningsdag een fiets in de trein mee te nemen, gezien de drukte die zij voorzag. 'De mensen hangen bijna uit de treinen" volgens haar. Ja, waar dan? "Ik woon zelf in Utrecht, en tussen Utrecht en Amsterdam is het extreem druk." Ik probeerde haar te overtuigen dat ik ver van de Randstad zou blijven en uiteindelijk kon ik op eigen risico een kaartje van haar krijgen.
Koningsdag viel halverwege mijn Paas-meivakantie, dus alle rust om een mooi brevet te fietsen. Het weer viel tegen; het leek koud en regenachtig te gaan worden. Na een prachtig paasweekend kon ik mijn winterfietskleren weer uit de kast halen. Verder weer de achterdrager op mijn Fairlight Strael gemonteerd voor de spullen die ik bij kortere ritten in een rugzakje doe. En een extra tasje aan de voorbuis gehangen met M&M's, bij wijze van experiment. Ik ben erg slecht in eten tijdens het fietsen; misschien kon ik deze makkelijker binnenkrijgen.
De treinreis was zoals ik had verwacht heerlijk rustig, zeker geen uitpuilende treinen. Alleen in Breda stapten wat meer mensen uit. Ik ook trouwens. In Antwerpen -Berchem overgestapt op de trein richting Turnhout en zo was ik al rond half vijf in Herentals. Het zou nog een kilometer of tien fietsen zijn naar de startlocatie, café 'De snelle Duif' in Morkhoven.
Omdat ik geen zin had om een uur extra in een Belgisch café rond te hangen zocht ik in Herentals naar een snackbar om alvast wat te eten, maar zonder succes. Ik ben een paar keer de binnenstad doorgereden, waarbij mijn fiets bijna uit elkaar stuiterde door alle kasseien. Wel een mooi centrum.



Dan toch maar langzaam richting Morkhoven gefietst. Ik kende dit stuk, want afgelopen kerstmis was ik hier al eens langs gefietst op weg van Brussel naar Arnhem. Het grootste deel was over een voormalige spoorlijn, en op het voormalige perron van Morkhoven ben ik nog even op een bankje gaan zitten om een koek te eten.

Tegen half zes was ik in 'De Snelle Duif'. Er waren al meerdere fietsers, maar geen organisator. Ik bestelde een alcoholvrij biertje en raakte in gesprek met een andere Nederlandse randonneur. Niet lang daarna konden we inschrijven (voorinschrijvingen, daar doen ze niet aan in België) en daarna bleek dat je gewoon mocht vertrekken, zonder dat er nog een afscheidspraatje van de organisator was of zo. Dus dan maar op de fiets, mee met een willekeurig groepje, waarvan al snel bleek dat ze mij te langzaam fietsten.



Ik had sowieso eigenlijk niet zo'n zin om in een groep te fietsen. Ik weet niet waarom; een maand eerder was het fietsen in een groep juist fijn geweest, maar vandaag wilde ik graag in mijn eigen tempo fietsen. Dat ging al snel fouyt, want ergens langs het kanaal Bocholt-Herentals kwam er een andere deelnemer bij me fietsen die graag aanklampte omdat zijn GPS-apparaat het niet deed. Het was een tweedehands Garmin van tien jaar oud die hij kort daarvoor had aangeschaft. Nou ja, geen probleem. Maar een kilometer of wat verder, nog steeds langs hetzelfde kanaal (dat we tot Nederland zouden volgen) werden we door een grote groep ingehaald die mij te snel gingen maar hem kennelijk niet, zodat we elkaar weer kwijtraakten.




Vlak voor de Nederlandse grens wisselden we van kanaal; er volgde nu een stukje Zuid-Willemsvaart, dat voor mij sentimentele betekenis heeft omdat mijn grootouders aan dit kanaal woonden en mijn moeder an dit kanaal is opgegroeid.




Eenmaal de Nederlandse grens bij Weert gepasseerd ontstond er een soort haasje-over met een groep Vlamingen die het niet eens werden over hun eigen tempo en uiteindelijk als groep uit elkaar vielen. Ik zou ze weer tegenkomen bij het eerste controlepunt in Baarlo, bij Venlo. Toen was het al helemaal donker geworden. We zaten bij een snackbar/pizzeria en iedereen leek iets te gaan bestellen, maar ik hield het bij een ice tea, wetende hoezeer een stevige maaltijd mij altijd opbreekt tijdens een brevet. Ik ging dan ook eerder weg dan de rest en fietste zo weer in mijn eentje door het centrum van Venlo, maar de meeste koningsdagactiviteit alweer voorbij was.





Boven Venlo, bij Arcen, ging het opnieuw de grens over, Duitsland in. Dat betekent ook de grote duisternis in; het is in Duitsland altijd een stuk donkerder dan bij ons. Door mij onbekende dorpen, buiten langs de stad Geldern om, kwamen we bij het keerpunt, Alpen. Ongemerkt waren we wat gestegen, en Alpen in was er een flinke afdaling, waardoor ik bijna de controlepost voorbij reed. Het was half een 's nachts. Deze keer bestond de controle uit organisator Jan bij de open achterklep van zijn auto. Ik kreeg een stempel, een wafel en een cola. Al bijna meteen arriveerde er een grotere groep, en ik kletste wat met andere randonneurs, waaronder Ben, een wat oudere Nederlandse deelnemer met veel randonneurservaring.

Tot nu toe was er wind mee geweest; we zouden nu richting Noord-westen gaan en ik verwachtte meer tegenwind, maar dat viel mee. We reden richting Xanten en vanaf daar langs de Rijn verder. Het gebied werd voor mij steeds bekender; vanaf de Rijnbrug richting Emmerik kende ik eigenlijk alle weggetjes wel. Mijn Garmin had nieuwe batterijen nodig; toen wilde hij natuurlijk niet opnieuw opstarten, zodat ik noodgedwongen achter twee anderen aan moest fietsen die mij passeerden terwijl ik stond te prutsen. Maar na enkele minuten geaarzeld te hebben besloot het apparaat om toch maar toe te geven en weer normaal te gaan werken. Toen ben ik weer weggefietst bij de twee anderen (onder wie Ben, de randonneur met wie ik in Alpen al had staan praten).
Ik kreeg steeds meer een gevoel van thuiskomen, zeker toen we Nederland weer in waren gereden, en al helemaal toen ik onder de Waalbrug door fietste.



Ik heb tien jaar in Nijmegen gewoond en ontelbare keren ben ik door de Ooijpolder gefietst en Nijmegen vanuit het oosten binnen gefietst. Alles was bekender dan bekend. Maar geen tijd om in Nijmegen zelf te stoppen; het controlepunt was in een benzinestation in Dukenburg, helemaal aan de westkant van de stad. Een scène zoals je die alleen bij randonneursbrevetten tegenkomt: midden in de nacht (het liep tegen half vier) in het winkeltje van een benzinestation, meerdere fietsen voor de deur, binnen vermoeide fietsers die van alles bestelden en naar binnen werkten. Ik nam een warm broodje ham-kaas, dat normaal gesproken weinig voorstelde, maar mij juist op dat moment erg goed smaakte. Dus nam ik nog een warm broodje. Dom, ik had beter moeten weten. Juist bij dit soort eten moet ik maat houden. Ik merkte het tot mijn schade tijdens het volgende traject.

Na wat gekletst te hebben met enkele Vlamingen en Nederlanders vertrok ik toch weer alleen, maar ik werd al snel achtervolgd door enkele anderen die mij bij Druten inhaalden. Ik herkende ze uit de pizzeria in Baarlo. Per saldo hadden we dus even snel voortgang gemaakt, ik met wat korter stoppen, zij met sneller fietsen.
De wind deed zich nu wel gelden, en zeker vanaf Druten waar we de Waaldijk gingen volgen. Het begon licht te worden in het Noord-oosten, de wind nam ook weer toe en de snelheid ging aanmerkelijk omlaag. Bij Wamel ben ik nog maar even gaan zitten om de benen even te laten rusten en om wat bij te eten.



De dijk bij Herenwaarden tussen Maas en Waal was helemaal zwaar tegen de wind in. In Rossum werd ik bijgehaald door een van de andere Vlamingen, Karel, die ik in Baarlo al had ontmoet. Hij had al een tijdje achter me gezeten en met moeite mij bereikt. We fietsten samen een stuk verder over de Maasdijk naar Hedel, dan de Maas over en Den Bosch in, onderwijl ervaringen en plannen uitwisselend over randonneurstochten en natuurlijk Parijs-Brest-Parijs. Karel fietste op een prachtige maatfiets van Noble, iets wat ik ook nog altijd een keertje zou willen, maar wat ik voor mezelf nog niet kan rechtvaardigen.

In Den Bosch was het weer een tankstation waar we moesten zijn voor de laatste controle. Toch een wat gewonere sfeer omdat het alweer half acht was en dus gewoon dag. Ik bleef niet lang hangen en ging weer in mijn eentje verder, door Den Bosch en Vught, dwars door Midden-Brabant. De vermoeidheid deed zich steeds meer gelden en in Oisterwijk heb ik nog een kwartiertje in een bushokje uitgerust. Daarna verder richting zuiden, nog steeds met tegenwind, die niet eens erg hard was maar toch erg tegen.
Voorbij Hilvarenbeek



reden we in het bos België weer binnen. De route volgde een wirwar aan plattelandsweggetjes. Ik werd weer ingehaald door Karel, ben nog even aangehaakt, maar bij Ravels kwam een groep zondagochtendrenners ons voorbij waarbij hij aanklampte, maar die voor mij te snel gingen. In Turnhout nog even gestopt bij het station, waar helaas alles dicht was en ik alleen iets uit een automaat kon krijgen.

Het laatste stuk richting Herentals ging ook weer over bochtige plattelandsweggetjes met de typische Belgische betonplaten. Nog steeds evenveel wind, maar doordat het einde in zicht kwam ging alles mentaal een stuk beter. De route ging met een rare boog om Herentals heen, om maar precies op 400 km uit te komen, en de laatste kilometers waren exact dezelfde als gisteren, en leken daardoor voorbij te vliegen. En dan was daar 'De Snelle Duif'.
Binnen zaten al wat anderen, net voor mij gearriveeerd. Het was half een, dus een mooie tijd van achttien en een half uur. Brevetkaart ingeleverd bij de kastelein en een warme chocolademelk besteld. Even de benen strekken en bedenken wat verder te doen...



Mijn fiets was door alle nattigheid ook niet schoon gebleven... had ik al gezegd dat het regelmatig wat had geregend? Geen echte plensbuien, en op een gegeven moment maakt het met alle kou en wind toch niet meer uit, dan wat regen er ook nog wel bij. De kou was erger, die maakte dat je nooit echt prettig langs de weg kon stoppen om even op een bankje te zitten, zonder al snel helemaal afgekoeld te raken. Aan de andere kant, dat is nou natuurlijk precies wat je niet moet doen, te lang langs de kant van de weg gaan zitten...

Maar ik mag niet klagen; een deelnemer had zodanig verkleumde handen dat hij onder andere daardoor in Nijmegen had moeten opgeven. Ik had het volbracht en was weer een stukje dichter bij PBP.
Ja, en dan de terugreis. Ik zag nogal op tegen vijf uur in de trein zitten, en tegelijkertijd wilde ik een patroon doorbreken. Het is een bekend patroon: je gaat een bepaalde afstand fietsen, of het nu 100, 200, 400 of 600 km is, en als je die afstand hebt hebt gefietst ben je helemaal kapot en op en kun je echt niet meer verder, omdat je je mentaal op een specifieke afstand hebt voorbereid. Waar was dat wel zo? Zou ik toch nog verder kunnen fietsen? Tijdens PBP moet je wel. Dus... niet naar het station van Herentals, maar op de fiets verder naar Tilburg. Zou dat lukken?
Ik moet er wel bij zeggen dat ik dan wel wind mee had, dat scheelde enorm. Toen ik door Herentals fietste, wist ik zeker dat ik verder zou fietsen. Gewoon over de grote baan naar Turnhout, en vanaf Turnhout over het 'Bels Lijntje' naar Tilburg. In alle rust. Dus nog even stoppen op de markt van Turnhout,



en bij de Albert Heijn in Baarle nog een bakje kwark en een salade aangeschaft.

Ondertussen begon het zowaar mooi weer te worden, wat betekende dat ik ineens rekening moest gaan houden met allerlei rustig peddelende al dan niet elektrische zondagmiddagfietsers. Die kom je niet tegen midden in de nacht.
Hoewel ik nog even had overwogen helemaal naar huis te fietsen besloot ik er een einde aan te maken in Tilburg. Nog een stukje trein en dan thuis op de bank uitrusten.

Strava:

https://www.strava.com/activities/2324922263
https://www.strava.com/activities/2325681690