Een
minifietsvakantie zonder slaap tussen Parijs en Brest
Strava: https://www.strava.com/activities/2639928784
Strava: https://www.strava.com/activities/2639928784
Eindelijk. Eindelijk fietsen, eindelijk op weg, klaar met al
dat wachten in een onoverzichtelijk park tussen die duizenden andere wachtende
fietsers. Eindelijk was Parijs-Brest-Parijs ook voor mij begonnen.
Stempelen in
een partytent, nog een paar bochten door het kasteelpark van Rambouillet, onder
de startboog door en dan het park uit, de openbare weg op, in een lange rij
richting Brest. Het begon tot me door te dringen dat ik het nu werkelijk aan
het doen was, Paris-Brest-Paris, waar ik al jaren naar had toegeleefd en toegewerkt.
Misschien wel sinds 1999, toen ik tijdens de voorbereiding van een fietsreis
naar Rome er voor het eerst over las op internet. In de jaren daartussen was
het idee wat weggezakt, misschien dat ik het ooit nog zou doen als ik 40+ was,
maar in 2016 was het plan weer helemaal teruggekomen. Ik was 41, had net 50 kg
lichaamsgewicht afgeworpen en merkte dat mijn lichaam helemaal niet zo oud was
als ik de afgelopen tien jaar had gedacht. Het kon nog heel veel. Misschien wel
PBP…
Rustig reed
ik mee met de massa, de eerste kilometers door de bossen rond Rambouillet,
voormalig jachtterrein der Lodewijken. Gezapig in de L-groep, een groep die
zoals de letter aangeeft ergens in het midden was gestart, om kwart voor zeven
op zondagavond. Maar het begon te kriebelen. Dit ging me te langzaam.
Tegelijkertijd was het natuurlijk een valkuil, nu te snel gaan en later
betalen. Maar ik kon me niet inhouden en begon groepjes rijders in te halen.
Eerst was dat makkelijk, maar later werden de gaten groter en op een gegeven
moment reed ik tegen de veertig om aansluiting te vinden bij een grotere groep
vooraan.
Eenmaal daar
bleek het rijden in een groep erg onrustig te gaan, zeker toen de eerste
heuvels zich aandienden. Eigenlijk ging ik sneller in mijn eentje, en na enkele
hellingen fietste ik heuvelop de hele groep voorbij. Dit was natuurlijk hubris
van de eerste orde, zeker met mijn 105 kg, en hier zou ik zeker verderop in de
tocht voor gaan betalen. Maar voorlopig reed ik alleen, en dat vond ik wel zo
rustig, en tot mijn grote plezier begon ik steeds meer rijders van voorgaande
groepen te passeren. K-rijders waren al lang in zicht, maar nu passeerde ik ook
I-rijders, J-rijders, ja zelfs H-rijders en een enkele G. En het duurde niet lang voor ik
de eerste ligfiets passeerde, uit de F-groep van specialiteiten.
Alleen bleef
ik niet lang, omdat mijn lichaam van twee meter lang nogal snel mensen achter
me in het wiel zuigt. Eerst ontstond er een groepje met een Canadees en een
Belg, wat prima werkte in de opstekende wind, en waarbij het op kop rijden
keurig werd afgewisseld. Maar naarmate er meer mensen achteraan kwamen begon het
roulatiesysteem verstoord te raken door profiteurs die alleen maar achteraan
wilden blijven hangen, en op een gegeven moment had ik er genoeg van en ben ik
weggefietst uit de groep. Ik voelde me nog steeds heel sterk, mede door de
grote hoeveelheid eten die ik de afgelopen anderhalve dag tot me had genomen.
Het bleek vergeefs, opnieuw klampten mensen aan en zo bleef het onrustig.
Ondertussen
was het donker geworden en begonnen de meer serieuze heuvels van de Perche. Uiteindelijk
fietste ik alleen, en zo kwam ik na vier uur en tien minuten bij de eerste stopplaats op 120 km., die geen controle
was, Mortagne-au-Perche. Of was het toch een controle? Ergens in mijn
achterhoofd bleef een stemmetje zeuren of ik niet per ongelijk een stempeltje
had gemist… In Mortagne was het al enorm druk, met alle groepen die voor ons
vertrokken waren, al zag maar een enkele fiets uit de M-groep. Ik kocht een stokbroodje
ham en een cola bij een soort snackkraam die voor de school was opgesteld. Meer
eten durfde ik niet, wetend dat mijn maag en slokdarm nogal vervelend kunnen
gaan doen in zulke gevallen. Ik maakte daarna de fout om ergens op een
stoeprand te gaan zitten om het op te eten, terwijl ik er later achter kwam dat
er binnen, in het restaurantgedeelte, meer dan genoeg stoelen waren. Gemiste
kans.
Verder ging
het, de nacht in. Eerst in mijn eentje. Ik ontmoette een Nederlander, we
fietsten samen verder. We wisselden namen uit. Carlo heette hij. Toen pas begon
het langzaam tot mij door te dringen dat dit dezelfde Carlo was die mij een
jaar eerder bij het brevet Boekelo-Sauerland ’s nachts van een gewisse instorting
had gered met enkele gelletjes en de nodige motivatie! En nu was hij er weer,
op hetzelfde moment. Precies wat ik nodig had wat uiteindelijk is fietsen in de
nacht toch prettiger wanneer je niet in je eentje bent. Al is het maar om
iemand te hebben die je bijlicht wanneer je een band moet verwisselen.
Het was
natuurlijk geen toeval dat we elkaar weer troffen, ergens moeten we
vergelijkbare tempo’s hebben gehad. Carlo had wat eetproblemen gehad in het
begin, waardoor hij vanuit de J-startgroep minder voortgang had kunnen maken
dan ik, maar nu reed hij weer sterk. We waren het erover eens dat we de afstand
tot Villaines-la-Juhel in tweeën gingen hakken halverwege, we stopten na 45 km
op een dorpspleintje waar helaas alleen maar een stenen rand was om op te
zitten. Naast ons zat een Braziliaan die nu al volkomen uitgeput leek.
Villaines-la-Juhel was de eerste serieuze controle op ruim 200 km. Nog onwennig reden we door het
chip-controlepunt, thuis verheugden zich de dot-watchers, wij hingen de fietsen
op en gingen een stempel halen. En toen wilden we wat eten. Tot nu toe had ik
nog niets gemerkt van de gevreesde rijen voor stempelpunten en kantines, dus
waarom niet hier wat eten? Door een uitgelaten elfjarige, die het duidelijk maar
wat spannend vond om in het holst van de nacht een belangrijke taak uit te
voeren, werden we naar het restaurant gebracht, gevestigd in een gymzaal. Het
eten, pasta Bolognese met twee cola’s, was heerlijk, maar de gymzaal werd
duidelijk niet verwarmd terwijl buiten de temperatuur onder de vijf graden
zakte. Ik raakte tijdens het eten steeds verder onderkoeld en wilde dus graag
verder.
Op de fiets
duurde het eeuwen voor ik eindelijk was opgewarmd; bovendien begon toch de
pasta (of waren het de cola’s?) op te spelen, en ik voelde me helemaal niet
meer lekker, met de hele tijd het gevoel alsof ik moest hikken en boeren. Het
ging ook veel minder snel, maar Carlo bleef gelukkig meerijden.
Ook deze
etappe besloten we op te delen en in een dal bij een schilderachtig dorpje (Ambrières-les-Vallées) stopten we in het eerste morgenlicht.
We gingen zitten op een verlaten terras,
maar al snel bleek de café-eigenaar in te spelen op al de randonneurs en ging
de zaak open. Carlo nam een koffie, ik drink nooit koffie dus hield het bij sinaasappelsap. Mijn maag kwam langzaam tot rust.
In de
ochtendzon reden we over een gloednieuwe rondweg Fougères binnen. Fougères ligt
op ongeveer de helft van Brest, dus een kwart van het totaal. Maar daar probeer
je niet aan te denken; je denkt eraan dat het tot het volgende controlepunt Tinténiac
‘slechts’ 54 km is. In Fougères kwamen we bij het stempelpunt nog een andere
Nederlander, Ernst, tegen. Je zit dan al zo’n end in de rit dat de mensen die
je op dit punt tegenkomt, die blijf je tegenkomen, want die gaan gewoon even
snel als jij. Dat zou bij Ernst ook het geval blijken.
Ik kocht
vier gellen bij de sportvoedingsproducent die ook sponsor was van PBP, en die
daarom extra hoge prijzen dacht te kunnen hanteren. Gellen waren op dit moment
beter voor mijn verontruste maag, dacht ik. Maar om toch nog iets van echt
voedsel te eten nam ik er ook een croissant bij, dat zou weinig kwaad kunnen,
meende ik. Een ander probleem was dat ik de oplaadkabel van mijn telefoon was
vergeten. Annemieke, mijn vrouw, zou hem wel mee kunnen nemen naar Loudéac,
maar dan zou de telefoon al leeg zijn. Ik moest dus iets regelen in Fougères.
Ik nam afscheid
van Carlo om in alle rust een kabeltje te kunnen gaan kopen. Fougères
uitrijdend natuurlijk nog een foto genomen van het imposante fort dat in de middeleeuwen
Bretagne beschermde.
Daarna gestopt bij een hypermarché aan de rand van de
stad. Daar was ik even helemaal weg uit de wereld van PBP, terug in de gewone
mensenwereld. En ik mocht nog terug ook, want in eerste instantie had ik
natuurlijk het verkeerde kabeltje gekocht… Alles bij elkaar liep het tegen
elven voor ik Fougères echt achter me liet, en niet lang daarna raakte ik ook
nog twee km van de route af. Het schoot niet echt op dus.
Ik probeerde
vaart te maken om de tijd goed te maken maar dit had weer het bekende
zwaan-kleef-aan-effect. Steeds meer rijders kleefden achter mijn hoge rug. En
ik zat juist op een moment dat ik graag in mijn eentje wilde fietsen. Los
proberen te rijden, daarna begon het aankleven opnieuw… Uiteindelijk maar even
gaan zitten in een parkje om rustig iets te eten. In de middag bereikte ik
Tinténiac, waar het gezellig druk was. Ik durfde nog steeds niet uitgebreid te
gaan eten, maar hield het bij een stokbrood met ham. Even slapen op een leeg
bankje achter het podium, dat op het schoolplein was opgesteld, maar dat duurde
bijzonder kort want ik werd ineens opgeschrikt door een doedelzakspeler op hoog
volume. Welkom in Bretagne.
Het stuk tot
Loudéac was een stuk dat ik er een beetje uit moest wurgen. Echt lekker ging
het niet, waarschijnlijk had ik ook te weinig gegeten. Bovendien liet nu de tegenwind zich het sterkste voelen. Ik moest echt worstelen om met een redelijke snelheid vooruit te komen en ik merkte dat mijn humeur en motivatie ook weg aan het zakken waren. Het was verder wel mooi weer, zonnig en warm, alleen die wind.... Ik zag steeds meer fietsers langs de kant van de weg liggen en besloot dat dat niet zo'n gek idee was. Ik deed een dutje van twintig minuten in een korenveld. Het ging daarna niet heel veel sneller maar ik merkte wel dat mijn humeur stukken beter was. Nu verder naar Loudéac waar mijn vrouw op mij zou wachten. Nog even gestopt bij servicepunt
Quédillac, om uiteindelijk rond half zeven in Loudéac aan te komen. De
plaatselijke bevolking vormde hier een soort erehaag, maar ik was vooral
geïnteresseerd in het vinden van Annemieke. Die had mij natuurlijk al lang gezien,
en samen gingen we langs het stempelpunt. Daarna liep ik even mee naar de auto,
ik weet eigenlijk niet meer waarom. Om even rustig te zitten? Het kostte in
ieder geval wel behoorlijk wat tijd. Ik was behoorlijk opgebrand op dit moment.
In Loudéac
was er slaapgelegenheid op de camping geregeld voor de Nederlanders. Van tevoren
had het mij wat vroeg geleken om al te gaan slapen, maar nu op het moment zelf
leek het mij een goed idee. Maar ik besloot dat er eerst eten in moest, zodat
mijn maag in alle rust zou kunnen gaan verteren. Dus terug naar het stempelpunt,
waar we voor het eerst in de rij stonden, voor wat uiteindelijk rijst met een
oneetbaar stuk kipfilet bleek te zijn, met een beetje rauwkost die ik ook niet
weg kon krijgen. Maar de koolhydraten waren binnen.
Ik nam
afscheid van Annemieke en zocht de weg naar de camping. Het bleek alleen maar
bergaf te gaan, heerlijk. Op de camping was alles perfect geregeld: mijn tas
stond klaar, ik kon nog wat eten, douchen, tanden poetsen, schone kleren aan en
dan slapen op een heerlijk zacht luchtbed. Ik had gevraagd om me na anderhalf uur
wakker te maken, maar er was iets mis gegaan in de communicatie, zodat ik
uiteindelijk zelf wakker werd van de invallende nachtkou. Ook goed. Ik stopte
al mijn spullen in de dropbag, nam afscheid en ging weer op weg.
Ik voelde me
als herboren. Maagproblemen waren weg, ik voelde me fris en sterk en besefte
dat ik de komende etappes weer aankon. Ik vond snel aansluiting bij drie Duitsers,
Stephan, Heiner en Christian, ook lid van de Nederlandse randonneursvereniging,
die ook op de camping hadden geslapen, en met zijn vieren fietsten we verder de
nacht in. De Duitsers hielden er goed vaart in. We stopten even in een klein
dorpje (Saint-Martin-des-Prés) waar de dorpelingen een grote braderie aan het opbouwen waren, en
raakten nog even aan de praat met een Engelsman, vrijwilliger en ancien. Hier sloot nog een Duitser zich
bij ons aan, Michael, die ik nog kende van de 600 km Venray-Groningen. We reden
vlot door naar Saint-Nicolas-du-Pélem, onderweg vele mederijders inhalend.
Saint-Nicolas-du-Pélem was de ‘contrôle surprise’. Quelle
surprise! Eigenlijk dus niet anders dan een gewone controle, omdat er ook een
restaurant en slaapgelegenheid was.
We namen wat te eten, maar nu deed zich een
probleem voor: Michael en ik hadden iets warms besteld, de andere drie niet,
waardoor zij eerder klaar waren dan wij. Onze wegen gingen uiteen, ik fietste
verder met Michael.
Nu het
hoofdstuk ‘maag en slokdarm’ voorbij leek diende zich een nieuw hoofdstuk aan.
De knie. De linkerknie, om precies te zijn. Ik had al eerder iets gevoeld, en
ik denk dat de oorzaak was dat het zadel van mijn fiets te laag stond. Dat was
gebeurd doordat ik in Rambouillet de fiets niet goed uit de auto had kunnen
krijgen, waardoor ik het zadel had moeten laten zakken zonder de pen te kunnen
markeren. Een stommiteit die me nu misschien PBP zou gaan kosten!
Ik had het
zadel al wat hoger gezet, en dat hielp eerst iets, maar voorbij Carhaix (daar
zijn Michael en ik wel gestopt, maar anders dan dat het een zombierestaurant leek
valt er weinig over te zeggen) begon de helling richting Roc’h Trévezel en daar
voelde ik de knie steeds meer. Op het punt waar de weg vanuit Huelgoat uitkomt
op de hoofdweg kon ik niet verder en moest ik wel stoppen. Michael had het niet
in de gaten en ging verder. Met veel moeite kwam ik boven aan op de Roc’h. Daar
vanwege de kou ook maar mijn regenjack aangetrokken en mijn handschoenen met
lange vingers. Aargggh! Ik blijk de handschoenen van Annemieke in plaats van
mijn eigen handschoenen ingepakt te hebben! Deze hebben niet veel nut omdat ze de
bloedsomloop afknellen….
In de
afdaling stop ik even en kom ik tegen… Carlo! Samen fietsen we verder naar
beneden, door Sizun, verder richting Brest, terwijl het langzaam licht wordt.
Onderweg vegen we ook Michael weer op en met zijn drieën fietsen we naar de
beroemde brug. Bij iedere bocht denken we dat we de Pont d’Iroise nu wel moeten
kunnen zien, op een gegeven moment ziet Carlo twee hoogspanningsmasten aan voor
de pijlers van de brug, maar het blijft maar voortduren…. Uiteindelijk is het
geijkte fotomoment daar, en fotograferen we elkaar uitgebreid in de net
opgaande zon. Uitgekiend moment om aan te komen op het beroemdste fotoplekje van
de hele tocht!
Brest is een
blanco gebied in mijn herinnering. Het duurde erg lang om bij de controle te
komen, het eten was er erg onbijzonder, Carlo wilde er langer blijven, dus reed
ik uiteindelijk met Michael verder. Buiten Brest bleek het landschap
daarentegen erg fraai. Ook stadjes als Landerneau en Sizun waren erg pittoresk.
In Sizun was het tijd voor een langverwacht stuk flan als ontbijt.
De knie
hield zich voorlopig redelijk, ik kwam beter de Roc’h Trévezel op dan op de
heenweg, maar snel ging het niet. Ook bij het afdalen liep Michael steeds op
mij uit. Het was te doen maar de vaart zat er niet in.
In
Carhaix-Plouguer wachtte Annemieke mij weer op. Ik nam afscheid van Michael,
omdat ik even rustig wat wilde eten samen met Annemieke. Uiteindelijk werd dat
om de tijdschade te beperken niet meer dan een salade uit blik in de auto. Maar
ergens was ik wel blij om even alleen te kunnen fietsen om de knie niet te veel
te belasten.
De etappe
Carhaix - Saint-Nicolas-du-Pélem vormde het dieptepunt van PBP tot dan toe. Ik
ging steeds langzamer. Ik kon mijn linkerknie nauwelijks nog belasten zonder
dat het pijn deed. Erger nog: doordat ik niet meer op de pedalen kon gaan
staan, kreeg ik voor het eerst ook last van mijn zitvlak. Zo versterkten de
problemen elkaar. Net voor Saint-Nicolas werd ik ingehaald door een groepje met
daarbij Henri, die ik ook van eerder brevet kende, en we kletsten even. Hij had
ook knieproblemen, bekende hij. Maar het was minder geworden, gelukkig. Henri
was gestart in de 84-uursgroep op maandagochtend en had dus veel sneller
gefietst dan ik. Na die korte babbel trapte hij staand op de pedalen bij mij
weg. Dit gaf mij te denken.
In
Saint-Nicolas (opnieuw ‘controle surprise’) kwam ik erachter dat ik drie uur had
gedaan over 45 km. Mijn knieproblemen zorgden voor zadelpijn waardoor ik steeds
langzamer zou gaan. Ik kon simpelweg uitrekenen dat ik niet op tijd terug zou
zijn, al zat ik nu nog keurig op schema. Er was een andere mogelijkheid,
preekte ik tot mijzelf: ophouden met mezelf aan te stellen, de pijn in mijn
knie negeren en alles in een hogere versnelling zetten. En uit het zadel komen.
En zo min mogelijk tijd kwijt raken in Loudéac, anders dan op de heenweg. Ik
probeerde eerst voorzichtig de knie te belasten, daarna bruusker, dan voluit
uit het zadel en gas geven. Het deed pijn maar het ging wel. En daarna deed het
minder pijn. En daarna ging het eigenlijk best lekker. Het plan werkte. Maar
mijn lichaam gaf zich nog niet gewonnen en stelde er weer een ander pijn voor
in de plaats: hot foot. Pijnlijk, irritant, maar beheersbaar door af en toe
heel kort te stoppen. Ik ging ervoor.
Ik had
besloten niet te eten bij de controle in Loudéac maar van tevoren snel iets te
kopen in een supermarkt. Gelukkig lag er een direct aan de route, nog net open.
Ik kocht een couscoussalade, yoghurt en Oasis. Bij de kassa stond ik nog achter
een Deense randonnneur met wie ik nog even kort praatte. Dan snel door naar de
controle, stempelen, door naar de camping, eten, douchen, niet tandenpoetsen want
ik kon mijn tandenborstel niet vinden, schone kleren aan en de tent in, naar
bed. Rond acht uur, dezelfde tijd als een etmaal geleden. En ook nu werd ik uit
mezelf weer wakker door de nachtelijke kou, na anderhalf uur diepe en verkwikkende
slaap... Snel alles ingepakt, jack aan, afscheid nemen en weer verder. Dit keer
in mijn eentje. En het wonder herhaalde zich: ook nu voelde ik me als herboren
en weer bijna even sterk als bij de start. Dat is het wonderlijke van het
fietsen van zeer lange afstanden: het wordt steeds slechter, maar daarna ook
weer beter, nog tijdens de rit.
Ik begon de
nacht alleen, maar al snel had ik weer iemand in mijn wiel. Maar deze rijder
vroeg beleefd of hij achter mij mocht blijven hangen en bood ook aan om op kop
te rijden. Het was nacht, met zijn tweeën is dan toch fijner dan alleen, dus oké,
prima. Het was een Canadees, Max, en we bleken aan elkaar gewaagd. Om en om op
kop reden we voor mijn gevoel in vliegende vaart door de nacht. We haalden ook
steeds meer mensen in, dus er moet wel iets waar geweest zijn van de snelheid.
En dan heb ik het nog niet eens over alle zombies in reddingsdekens die in de
bijna-vrieskou langs de weg lagen. Het ging echt lekker, ik kreeg echt weer
plezier in PBP, en mijn kniepijn leek geheel verdwenen. Dat is de kracht van de
pijnstillers die je lichaam zelf aanmaakt, vermoed ik.
Bij de stops
in Quédillac en Tinténiac aten we wat en kletsten we wat. Zo trokken we elkaar
door de nacht. Bij nadering van Fougères werd het langzaam licht (net zoals
twee dagen eerder trouwens, ik heb alle etappes van PBP een keer in het licht
en een keer in het donker gereden, dan paste precies over elkaar). Max’ tempo
begon in te zakken, terwijl ik me nog steeds sterk voelde. We besloten uiteen
te gaan bij de controle. Ik besloot nog wat te eten, ik had heel erg behoefte
aan iets hartigs na een nacht vol M&M’s en gellen. Wat zou mijn maag
verdragen? Misschien een bord puree met saus. Puree uit een pakje en saus met
een overmaat aan mononatriumglutamaat en zout, ik eet het eigenlijk nooit, maar
het was op dat moment een godenmaal, zo zacht, zo heerlijk, zo hartig je keel
inglijdend… iets lekkerders zal ik in tijden niet eten. Na het eten heb ik nog
een half uur geknikkebold voor ik weer vertrok.
Het
landschap werd heuvelachtiger dan afgelopen nacht, maar mijn knie hield zich
goed en ik haalde nog steeds rijders in. Een van hen reed op een paarse
randonneursfiets, die ik meteen herkende als de fiets van Peter. Peter, die
vertrokken was in de G-groep maar van tevoren al gegrapt had dat ik hem wel een keer zou
inhalen. Ik had hem al vluchtig gezien op de camping in Loudéac toen ik net aankwam
en hij net vertrok, maar nu zou ik hem echt inhalen. Of nog beter, we zouden
samen verder fietsen. Peter had behoorlijke problemen met zijn zitvlak, wat ik
herkende, en ik stelde voor hetzelfde te doen wat ik had gedaan: sneller fietsen. We
kwamen uit op een snelheid die tussen die van ons beiden in lag en konden verder.
Het was
volop dag en de Fransen in de dorpen waren nog steeds enthousiast. Met name in
Villaines-la-Juhel, dat het voordeel heeft dat de controlepost als enige midden
in het dorp ligt, tussen kerk en Mairie. Een waar volksfeest was losgebarsten compleet
met livemuziek en spreekstalmeester die alle fietsers van commentaar voorzag.
Voor ons was het even stempelen, een broodje en weer verder.
In Mortagne bleven
we wat langer om een avondmaaltijd te nuttigen. Hier zag ik Ernst ook weer. Ik
nam nogmaals puree, omdat die me zo goed was bevallen in Fougères, nu met een
champignon-kalkoen-roomsaus. Ook dit viel erg goed.
Dan de avond
in. De laatste avond. Langzaam begonnen we uit te rekenen hoe laat we aan
zouden komen om ook het thuisfront op tijd bij de finish te laten zijn. Ik had
mijn zinnen gezet op finishen vóór 2.45 uur, omdat ik dan onder de tachtig uur
zou blijven en een ‘virtuele vedette’ zou zijn. Het zou moeten kunnen.
Rond acht
uur stopten overal alle fietsers langs de weg om de nachtkleding aan te
trekken. Gek genoeg was dit voor mij de eerste keer dat ik dit meemaakte, omdat
ik de twee eerdere nachtinvallen op de camping had doorgebracht. Dus beenstukken
aan, jack aan, fluovest aan, en weer verder. Peter en ik probeerden door zoveel
mogelijk te kletsen onze aandacht af te leiden van de PHPD die nu steeds harder
toesloeg (pijntje hier, pijntje daar). Met name mijn handen konden steeds
minder goed een plek op het stuur vinden. Mijn rechterpink en -ringvinger waren
al doof sinds Fougères en zullen dat wel blijven tot kerstmis.
Het aardige
is dat Peter en ik elkaar al een tijdje kennen, sterker nog, we leerden elkaar
kennen op het brevet ‘Rondje Startpunten’ in het najaar van 2016, dat voor ons
allebei het allereerste brevet was waar we aan meededen. Een beetje atypisch,
om te beginnen met een 400-km-brevet, maar mede door samen de nacht uit te
fietsen en elkaar te helpen met de nog matige uitrusting (mijn lamp was brak,
terwijl Peters GPS-apparaat het niet meer deed, zodat we elkaar goed aanvulden)
reden we het brevet uit en maakten we zo onze intrede in de randonneurswereld,
beiden met het doel om drie jaar later PBP te rijden. En daar reden we dan, drie
jaar later toevallig weer samen…
Verder
richting Dreux werd het landschap steeds vlakker en saaier. Op een gegeven
moment verschenen er cijfers op het wegdek die kennelijk overeenkwamen met het
aantal kilometers tot Dreux, zodat we konden aftellen. Ik werd er niet blij
van, want daardoor leek het nog langer te duren. Bij Dreux misten we nog een
afslag, en via allerlei sluipweggetjes bereikten we de sporthal waar we moesten
zijn. Binnen was het eigenlijk best gezellig, we kwamen Ernst weer tegen, en
omdat Dreux de enige stop is zonder schoolkantine bleek het voedselaanbod
veruit het beste te zijn. Wel jammer dat we niet veel meer nodig hadden.
De laatste
etappe was kort, maar 44 km. Maar die duren natuurlijk lang. Bovendien was er
op het laatste moment een routewijziging geweest, zodat ik mijn Garmin niet
meer voor de route kon gebruiken en ik extra op de bordjes moest letten. Peter
had gelukkig wel de laatste routevariant op zijn Garmin.
Peters
moraal leek wat in te zakken, mijn reactie was om vooral heel veel te gaan
kletsen, mede door het slaapgebrek dat zich steeds meer deed voelen en op mijn geest een vergelijkbaar effect had als een avond lang bier drinken. Maar door
al het kletsen dacht ik gelukkig minder aan alle pijntjes in handen, voeten en
zitvlak. Wel begon er nu een nieuw fenomeen, waarover ik wel had gelezen maar dat
ik zelf nog nooit had meegemaakt: de hallucinaties. Het begon ermee dat ik
steeds vaker de open lucht boven ons tussen twee rijen bomen of huizen begon
aan te zien voor een betonnen overspanning, van een viaduct of zo. Mijn hersenen
maakten een omkering van de massieve en niet-massieve ruimtes om me heen. In het begin had ik dit niet door en vroeg ik me af waarom we zolang onder het kennelijke viaduct van de rondweg rond Dreux bleven rijden (dat er dus niet was). Later
begonnen ook de vormen op het asfalt steeds vaker menselijke en dierlijke
vormen aan te nemen. Dit had zijn hoogtepunt toen ik na de finish met Annemieke
over een pad met slecht asfalt door het park in Rambouillet liep, waarbij zich
voor mij een compleet stripboek ontvouwde. Bijzonder interessant, maar ik loop
vooruit op de zaken. Was dit in een eerder stadium gebeurd, dan was ik
natuurlijk gestopt, maar nu was doorrijden de beste optie.
Af en toe
vroeg Peter of ik wilde weten hoe ver het nog was, maar ik hield het af, bang
dat het dan nog langer zou duren. Tot op een gegeven moment de route vanuit
Dreux weer uitkwam op de route van de heenweg, en ik dingen begon te herkennen.
Toen we op een gegeven moment langs een hele lange muur fietsten, wist ik dat
we bij het park van Rambouillet waren. Niet lang daarna was er een bocht, een
stukje kinderhoofdjes (fijn!) en daar lag Rambouillet. En toen raakten we de
route kwijt en moesten we zelfs nog de weg vragen… Die bleek niet moeilijk te
vinden, dan rechtsaf het park in, langs alle campers, naar de finishboog. Daar
raakte iedereen in paniek toen ik recht affietste op de dranghekken met
toeschouwers, maar ik had alles onder controle: ik wilde slechts direct mijn
vrouw kussen. De organisatie dacht dat ik onwel was geworden. Nog het
verplichte ererondje met tijdsregistratie over het binnenplein van de schaapherdersopleiding,
dan stempelen en een medaille. Binnen om tien voor twee 's nachts, dus 79 uur gereden.
Peter en ik
namen afscheid, constateerden dat de cirkel sinds najaar 2016 rond was en ik
ging met Annemieke de laatste maaltijd halen. In de auto terug naar de camping
ben ik in de diepste slaap geraakt die ik sinds mijn babytijd heb gehad.